HET LEEK WEL OORLOG!
DEEL 3
38.
In Het Jachthuis werden het weken van hard werken; grote schoonmaak, waarbij het huis letterlijk met bezemen werd gekeerd. Ogenschijnlijk liet de gravin zich niet met deze werkzaamheden in, doch in werkelijkheid ontging haar niets. De graaf vertoonde zich vrijwel niet meer in het openbaar. Of het moest die ene keer zijn op zaterdag de derde juni. Die dag liep hij al vroeg in uniform, duidelijk nerveus. Hij was van plan 's middags een belangrijke begrafenis bij te wonen. De vermoorde beheerder van een Nazi-kindertehuis zou ter aarde worden besteld. Blijkbaar was de man een zeer verdienstelijk lid van de partij geweest, want men had voor hem de hand gelicht met de strenge regel dat alleen overleden militairen het voorrecht toekwam om op het Ehrenfriedhof te worden begraven.
Een lange stoet, bestaande uit groepen en detachementen van vele organisaties, zouden de kist vanaf het centrum van de stad naar het Ehrenfriedhof begeleiden. Het zou een flinke wandeling zijn, waarbij de rouwstoet ook langs de Gulden Bodem zou trekken.
De treurmuziek van het voorop marcherende muziekkorps zou ongetwijfeld in Het Jachthuis te horen zijn. Was alleen dat al voldoende reden voor de graaf om zenuwachtig te zijn, de werkelijke oorzaak was toch een andere. Hij verwachtte hoog bezoek, heel hoog bezoek. Niet thuis gelukkig, maar op het Ehrenfriedhof. Want behalve de Ortskommandant, de Kreisleiter van de N.S.D.A.P. en de Beauftragte Dr. Schneider, die hij alledrie bij diverse gelegenheden regelmatig ontmoette, zouden nu ook de Reichskommissar Seyss Inquart en de General der Polizei Rauter aanwezig zijn. Als eigenaar van de grond waarop het Ehrenfriedhof lag, had hij een plaatsje bij het hoge gezelschap bedongen. Het beloofde een mooie dag te worden voor de graaf.
Het was de graaf niet vergund lang na te genieten. De invasie in Normandië, die drie dagen later begon, vergalde het plezier en stelde zijn vertrouwen in Duitslands eindoverwinning zwaar op de proef.
Enkele dagen later kwam de rentmeester op Het Jachthuis vertellen dat boer Zuidereng hem zojuist was komen waarschuwen, dat een Duitse colonne met vrachtwagens en geschut het pad langs zijn boerderij was opgereden om halt te houden bij het terrein naast de boerderij dat grensde aan de begraafplaats.
De gravin was furieus.
"Stuur ze eruit, Tiemens, stuur ze er onmiddellijk uit. Ik wil niet dat ze één poot op mijn grond zetten," stotterde de oude dame terwijl ze rood aanliep.
De rentmeester, die het onmogelijke van zijn opdracht inzag, beloofde om met de commandant van de troep te gaan praten. Het maakte haar niet uit wat hij deed, als die moffen maar zo snel mogelijk van haar grond verdwenen!
Even later tufte Tiemens op zijn motorfietsje richting bedreigd gebied. Het gesprek met de commandant was kort maar bondig. Die zei niets met hem te maken te hebben en beloofde hem dat, als hij niet snel opdonderde, hij hem van het terrein af zou laten schieten.
En dat ze voorlopig niet van zins waren om te vertrekken had hij trouwens ook afgeleid uit de ijver waarmee ze zich al aan het ingraven waren. Tiemens, denkend aan vrouw en kinderen, koos eieren voor z'n geld en maakte zonder veel woorden rechtsomkeert. Tegen zo'n ongehoord gebrek aan beschaving, viel weinig te beginnen, moest ook de gravin erkennen.
's Avonds kwam Zuidereng zijn nood klagen bij de rentmeester. Hij was wel zo redelijk om direct te erkennen, dat Tiemens noch de gravin iets te verwijten viel. Maar daar schoot hij weinig mee op. Wat zou zijn vee doen, wanneer die batterij begon te schieten? En je moest er toch niet aan denken wat er kon gebeuren, wanneer de Tommies die toestand gingen aanpakken? Hij was er toch maar mooi klaar mee, met dat zootje naast zijn boerderij!
"Het mooiste van alles is, dat ik ook nog een stelletje van die lui ingekwartierd heb gekregen."
De troost die Tiemens bood was schraal: "Ik zou me maar niet te druk maken, Zuidereng, het had nog veel erger gekund. Ze hadden je ook helemaal van de boerderij af kunnen jagen."
Ja, Tiemens kon wel gelijk hebben, maar wat had hij daar aan?
Ondanks de spannende tijden, bleef op de Gulden Bodem het leven van alledag volgens de vaste regels verlopen. Aan het aantal bezoekers, weer minder dan het vorige jaar, was te merken dat veel kennissen en vrienden van weleer Het Jachthuis meden. Sommigen verontschuldigden zich nog. Met al die jagers in de lucht werd het te gevaarlijk op de weg. De meesten lieten echter niets horen.
Het luchtdoelgeschut bij de boerderij roerde zich duchtig.
Irene werkte vrijwel alle dagen op Het Jachthuis, omdat mevrouw daar prijs op stelde. Tante Betje vond het prima, een betrekking was nu eenmaal beter dan bij huis rondhangen. Het winkeltje kon ze gemakkelijk alleen af, nu er steeds minder te verkopen over bleef en het aantal klanten daardoor zienderogen afnam.
De rentmeester kwam vaak op het huis om met de gravin de lopende zaken te bespreken. Ze maakte van die gelegenheden gebruik om zich uitgebreid te laten informeren over het reilen en zeilen van alles en iedereen en over de laatste nieuwtjes. Er gebeurde niet veel dat haar niet ter ore kwam. Ook de opmars van de geallieerde legers volgde ze de laatste dagen op de voet. Irene trof haar dikwijls gebogen over oude kaarten uit de verzameling van haar man, waarop ze de vorderingen nauwgezet bijhield.
"Het moet een keer mislopen, het gaat te voortvarend," vertrouwde ze haar dienstmeisje eens toe. "Leer mij de Duitsers kennen! Het is tegen hun aard om zich zo maar onder de voet te laten lopen. Ze vechten zich liever dood! Nee, we zijn er nog lang niet. Let op mijn woorden," voegde ze er onheilspellend aan toe.
Intussen werd de stemming bij de bezetters met de dag grimmiger. Onder deze omstandigheden oordeelde de gravin het niet raadzaam om op koninginnedag, 31 augustus, even openlijk van haar oranjegezindheid blijk te geven als ze dat vorig jaar had gedaan. Het was een pak van het hart van tuinman Busser, die de dag met angst en beven tegemoet had gezien.
Wel gaf ze Tiemens opdracht iedereen op die bijzondere dag vrijaf te geven.
Vijf september. Ongeordende colonnes Duitse militairen, sommigen met vrachtwagens vol huisraad, anderen te voet, trokken in wanorde door ons land, op de vlucht voor de geallieerde legers die Antwerpen al hadden bevrijd en onderweg waren naar Breda. In een poging het naderend oordeel te ontlopen, pakten landverraders hun biezen en maakten zich uit de voeten.
Ook over de Zypendaalseweg zocht nogal wat van dat gespuis een goed heenkomen.
Hoe kon de zware luchtaanval die de volgende dag weer op Deelen werd uitgevoerd anders worden uitgelegd dan dat de geallieerden erop uit waren de laatste Duitse weerstandshaarden in deze streek uit te schakelen? Gelijk hadden ze, want iedere man die nu nog zou sneuvelen, was er immers één teveel!
In angstige spanning wachtte iedereen op de bevrijding. Maar de legers bleven weg en de stroom vluchtende Duitse militairen droogde op. Langzaam drong het door dat de kansen op een snelle bevrijding met het uur afnamen.
"Problemen, Zuidereng?" vroeg Tiemens bezorgd aan de man op de stoep die er nogal ontdaan uitzag.
"Ze hebben ons de boerderij uitgezet," bracht Zuidereng uit met een stem die trilde van woede en emotie.
Dit was waar de rentmeester al die tijd al bang voor was geweest, al had hij dat nooit laten blijken.
"Kom binnen," nodigde hij de ontredderde boer uit en legde hem een hand op de schouder. Er was vandaag een aflossing voor de oude bemanning van het geschut aangekomen. Van de vorige groep, die er sinds kort na de invasie was geweest, had hij nooit veel overlast ondervonden. Maar die nieuwe lui tapten uit een heel ander vaatje. De commandant had al meteen zijn oog op het huis laten vallen. Even later had hij hem te verstaan gegeven, dat de familie en de kostganger, jonkheer Beelaerts van Blokland, het huis zo snel mogelijk dienden te ontruimen.
Zuidereng kreeg één dag de tijd om te vertrekken. Anders beloofden zouden zíj hem wel te verhuizen.
De vraag was, waar hij op zo'n korte termijn met zijn gezin ondergebracht kon worden. De kostganger mocht eventueel wel op de Gulden Spijker komen.
De pachter opperde zelf het idee om, als de gravin het goed vond, in te trekken bij de Pluimen in het koetshuis. Met een beetje inschikken zou dat wel lukken. Het zou toch niet van lange duur zijn.
"Laten we maar eens gaan kijken," stelde de rentmeester voor. Het was geen slecht idee, vond hij. Pluim maakte geen bezwaar. Het koetshuis was groot genoeg om twee gezinnen onderdak te verschaffen, mits de auto en het rijtuig bij elkaar
in één ruimte konden worden gezet.
De gravin was weer bijzonder ontstemd over de ongehoorde brutaliteit van de Duitsers en gaf haar pachter graag toestemming om ook in het koetshuis te trekken.
"Vergeet je geit niet mee te nemen," riep Pluim Zuidereng na toen hij met Tiemens terugliep naar de rentmeesterswoning.
"Waarom zou de geit mee moeten?" vroeg Tiemens enigszins bezorgd. Hij wist wel zeker dat de gravin niet gesteld zou zijn op gemekker achter haar huis.
"Ach, hij meent het niet, 't was een grap," suste Zuidereng die zowaar glimlachte.
"Kent u het verhaal van die geit niet?"
Nee, Tiemens kende het niet, maar was wel benieuwd het te horen.
"Vorig jaar zomer logeerden er bij ons vier meisjes, van die bleekneusjes uit het westen, weet u wel. Ze sliepen in het hooi. Op een gegeven ogenblik hoorden die meiskes muziek en wilden wel eens weten wat dat voorstelde. Ik raadde hen aan om er maar snel op af te gaan, anders waren ze te laat. Zij naar de begraafplaats. Maar wat wil nou het geval. De geit, die makke die altijd los loopt en waar die kinderen gek op waren, er achter aan. Ze hebben hem niet gezien, dus hij zal wel bij de moffen in de buurt zijn terechtgekomen. Die hebben de geit in elk geval gevangen en meegenomen. Niet zo'n kunst, wat het beest is een echte allemansvriend. Ik weet niet wat die moffen er precies mee voor hadden, maar het dier is al stokoud. Je kunt er bij wijze van spreken beter schoenzolen van maken dan biefstukken. Maar ja, dat wisten die moffen natuurlijk niet. Dus vreesde ik toch voor zijn leven. Laat ik nou een paar dagen later via de postbode horen, dat er achter op Schaarsbergen net zo'n geit stond als de mijne. Ik er op af en ja hoor, hij was het. Mekkeren dat ding, toen die mij zag! Maar de moffen wilden hem niet teruggeven. Beelaerts is er toen op afgegaan en heeft hem na veel praten uiteindelijk toch los gekregen."
"Ik zou die nieuwe lui maar zeggen, dat die geit al 20 jaar oud is," grapte de rentmeester. Zo oud werden ze volgens Zuidereng nooit, maar ze waren het er over eens dat die moffen dat waarschijnlijk toch niet wisten. In elk geval leek het de best denkbare levensverzekering voor het beest. Zo slecht was de suggestie dus nog niet.
De volgende dag ging Zuidereng met zijn hele hebben en houden over.
Beelaerts bedankte beleefd voor het aanbod van de rentmeester en ging wat verder op aan de Schelmseweg in de kost.
39.
Waren de herhaalde luchtaanvallen op Deelen de voorboden van de bevrijding? Jespers hoopte het vurig en niet zonder grond. Want denderden de geallieerde legers al niet door Frankrijk in de richting van ons land?
In de nacht van 16 op 17 augustus trof Jan het hele gezin in de schuilloopgraaf.
Het was de eerste keer dat ze er met z'n allen gebruik van maakten. Het bleef gelukkig bij een betrekkelijk lichte aanval. De dochters des huizes vonden het wel spannend, zo 's nachts. Ook deze keer bleven de tijdbommen urenlang afgaan.
De Tommies wilden waarschijnlijk zoveel mogelijk Duitse nachtjagers aan de grond kluisteren om elders betrekkelijk ongestoord een grote aanval te lanceren. Jan zette zo zijn vraagtekens bij deze methode. Volgens hem kon men het monster beter de kop vermorzelen.
De kop: het sanatoriumkamp, de bunker ...
Wanneer de nachtjagers eens gedwongen werden aan de grond te blijven, was dat, hoe gek dat op het eerste gezicht ook leek, zelfs niet eens zo ongunstig voor de Duitsers. De reparatiewerkplaatsen kregen zo de gelegenheid om de grote achterstand wat in te lopen en de vliegtuigbemanningen kregen een hoogst welkome adempauze. Waardoor de Luftwaffe in de volgende nacht meer toestellen met nieuw elan in de strijd kon werpen.
Ook deze nacht was Divisionsdorf de dans ontsprongen en hadden Grabmann en de zijnen in alle rust hun tegenzetten kunnen uitvoeren. Hoeveel mensenlevens zou het hebben gekost?
De recente luchtaanvallen hadden het vliegveld volledig onbruikbaar gemaakt. Er zouden maar liefst meer dan veertig nachtjagers in deugdelijk beschermde en kundig gecamoufleerde opstelplaatsen verspreid over het veld staan. En dat de Duitsers er nog niet aan dachten om het mooie veld te verlaten, bleek wel uit de aanvoer via het spoorlijntje van tientallen raketbommen, die in de bossen aan de noordrand van Deelen werden opgeslagen. Nee, met Deelen waren de geallieerden nog lang niet klaar.
Zondagmiddag 3 september. In de loop van de middag werd weer luchtalarm gegeven. Eerst maar even afwachten wat het werd, vond Jespers. De laatste tijd waren de valse luchtalarmen niet van de lucht. De FLAK-stellingen en een steeds luider gedreun van vliegtuigmotoren maakten duidelijk, dat het deze keer ernst was. Toen Jespers zich als laatste in de schuilloopgraaf liet zakken, klonken de eerste detonaties.
Niet lang daarna voegde Jan zich buiten adem bij de familie.
Hij had bij het kruispunt van de Koningsweg en Kemperbergerweg een babbeltje staan maken met Stokkink uit De Kruishorst, het grote huis waar vanuit men op het kruispunt uitkeek en dat door drie gezinnen werd bewoond. Hij was er door het luchtalarm verrast. Tussen de wolken door zag hij de eerste bommenwerpers aankomen. Het ging mis, hij kon betermaken dat hij thuiskwam.
Weer moest het vliegveld het ontgelden en weer keurden de Lancasters Divisionsdorf geen bom waardig.
De aanval leek nog heviger dan die van drie weken geleden.
De volgende dagen hoorde Jan, dat de schade op het vliegveld aanzienlijk was. Er waren deze keer ook doden gevallen, onder wie Nederlanders. Zeker met het front al zo dichtbij, moest de Duitsers de Deelense grond zo onderhand toch knap heet onder de voeten worden. Een paar nachten later vlogen ze hun nachtjagers inderdaad naar veiliger oorden, dat wil zeggen naar velden die op grotere afstand van het snel opschuivende front lagen.
De gebeurtenissen van de laatste tijd vonden hun weerslag in de stemming die er in de kapsalon van Materman heerste. De betrekkelijke zorgeloosheid had plaatsgemaakt voor nzekerheid. Onzekerheid over wat de oorlog nog in petto had, onzekerheid over een snelle bevrijding, onzekerheid over de broodwinning. Wat zou er gebeuren met de mensen die op het vliegveld en de bijbehorende kampen werkten, nu het veld was ontruimd?
Ja, voor de vliegtuigen waren raketbommen in de plaats gekomen. Die werden alleen maar per spoor aangevoerd om opgeslagen te worden. Wat er daarna mee zou gebeuren, liet zich raden. Ze werden niet opgeslagen om te laten verroesten. Bij de raketbommen mocht geen Nederlander zelfs maar in de buurt komen. Dat was een puur Duitse zaak. Werk en inkomen verschaften ze dus niet. Alleen maar gevaar. Als de geallieerden er lucht van kregen dat die dingen daar lagen, dan kon je er gif op innemen dat ze die dingen op een bommenregen zouden trakteren!
En zelfs de weinige Duitsers die er nog overgebleven waren, die lui van het 'sanatorium', waren ook al aan het pakken geslagen. Was de laatste dagen niet elke avond een vrachtwagen vol materiaal vanuit het kamp en de bunker met onbekende bestemming vertrokken? De volgende ochtend keerde de vrachtwagen weer leeg terug. Nee, als de bevrijding niet snel kwam, zat hier straks iedereen op een houtje te bijten, werd er overdreven.
Jan maakte zich ongerust over wat hij over Divisionsdorf hoorde.
Zou het waar zijn dat ze aan het verkassen waren? Ongelijk kon hij ze niet eens geven, maar dat was wat anders. Stel dat het waar was ... Dat ze ergens anders in alle rust een nieuw commandocentrum aan het opbouwen waren. Dan konden ze, als de nood aan de man kwam, zonder gevolgen een goed heenkomen zoeken. En wat wilde dat zeggen? Dat wilde niets anders zeggen dan dat de Engelsen of Amerikanen, of beiden, moesten opschieten, verdomme, anders knepen die moffen er nog tussenuit!
Hij begon zich steeds meer op te winden bij de gedachte dat al zijn werk wel eens voor niets zou kunnen zijn geweest. Hij, de man die ze zelf hadden uitgezonden, bedient hen op hun wenken. Hij verzamelt met gevaar voor eigen leven gegevens over de Duitse luchtverdediging, biedt hun op een presenteerblaadje het hoofdkwartier, het centrale zenuwstelsel van de organisatie aan. En wat doen ze, de onbenullen? Niets, helemaal niets. Ja, op een paar kilometer afstand gaten in startbanen gooien, open veld omploegen met dure bommen. En ondertussen? Nachtjagers blijven ongestoord dood en verderf zaaien. Nog even en het hele gedoe heeft hier zijn hielen gelicht. Probeer dan maar weer eens uit te vinden waar ze zitten.
Wedden dat, zodra de divisie hier vertrokken is, ze hier de boel komen platgooien?
Nadat de ergernis wat was weggeëbd, begon zijn oude nieuwsgierigheid de kop weer op te steken. Diezelfde avond nog zette hij tegen de schemering op de hoek van de Koningsweg en de Kemperbergerweg het praatje met Stokkink voort, dat door het luchtalarm van afgelopen zondagmiddag zo abrupt was afgebroken.
Intussen hield hij de weg richting Divisionsdorf scherp in de gaten. Motorgeronk zwelde aan, er naderde een vrachtwagen. Tegelijkertijd draaide een autobus uit de inrit van de bunker de weg op. Een huif onttrok de lading van de vrachtwagen aan het oog, maar ondanks het schemerduister was bij het passeren van de bus nog goed te zien dat er Helferinnen in zaten.
"Kom," zei hij tegen Stokkink, "ik moet weer eens gaan. 't Is morgen vroeg dag."
De volgende avonden fietste Jan over de Koningsweg en liet hij zich door de vrachtwagen inhalen of ging hem tegemoet. In plaats van die met de huif, maakten de Duitsers nu gebruik van een wagen met een open bak, waarop de lading onder een dekzeil schuil ging. Waaruit die lading bestond, was niet moeilijk te raden; kasten, bureaus, stoelen en kisten. De bedrijvigheid in en rond het kamp leek, voorzover dat vanaf de weg was op te merken, afgenomen, zo stelde hij de volgende dagen vast. De bussen met Helferinnen uit Arnhem en Wolfheze waren duidelijk minder vol dan anders. Zouden er al vertrokken zijn?
Het aantal poststukken dat hij de laatste dagen te bezorgen kreeg, was minimaal. Voor de bestelling van zaterdagochtend waren het er zegge en schrijve vijf, waaronder één voor baron Van Heeckeren van Molecaten op De Lange Hut. Uitgerekend in de uithoek van zijn wijk. Een mooie dekmantel om te controleren of er zich nog nieuwe ontwikkelingen in het gindse deel van zijn territorium hadden voorgedaan.
Bij het sanatoriumkamp was het meteen al raak. Daar kwam kolonel Grabmann de poort uit wandelen, druk in gesprek met een SS-officier. Waarschijnlijk op weg naar de overkant, stelde Jan vast. Gaat vast zijn SS-vriendje vol trots zijn indrukwekkende commandobunker laten zien. Gelijk had hij, nu kon het nog.
Morgen kon hij in puin liggen.
Hij groette de officieren met de vinger aan de pet. Grabmann die hem herkende, groette niet onvriendelijk terug. De SS-er, op z'n paasbest, keek langs hem heen.
De kapitein is in elk geval nog aan boord van het schip, stelde Jan vast.
Hij was al wel een kilometer verder, toen het tot hem doordrong dat er iets niet klopte. De kolonel. Er was iets vreemds geweest met hem. Aan hem. Was het dat hij met een SS-er onderweg was naar zijn bunker? Het was algemeen bekend, dat Luftwaffe militairen SS-ers meden als de pest. Dus het tafereeltje dat hij zojuist had aanschouwd, was zeker niet alledaags geweest. Toch was dat het niet geweest, dat een belletje in zijn onderbewustzijn had laten rinkelen. Maar even niet aan te denken, dan kwam het vanzelf wel boven.
Zou hij bij Geitenbeek aangaan? Op de terugweg maar, als de zaken gedaan
waren. De FLAK-stelling wilde hij ook eerst nog eens goed bekijken. Alle lopen staken zo te zien nog omhoog en op verschillende plaatsen zag hij helmen boven de borstweringen uit komen. Ze waren op hun post. Ze hadden hun lesje geleerd.
Als in een flits wist hij het ... Grabmann ... hij had een grote rode bies over de broekspijp gehad! Verdomd, de kolonel was geen kolonel meer, maar generaal!
Toe maar, de kluif werd steeds vetter. En, dat was een andere constatering, de kluif was in elk geval nog niet verhuisd, hij lag nog steeds op het presenteerblaadje dat hij de mannen van de inlichtingendienst van de R.A.F. aan de andere kant van de Noordzee al maanden lang voorhield. Waar wachtten ze nog op?
Van de weeromstuit vergat hij die ochtend even bij Geitenbeek aan te gaan.
39.
Indien het aantal loze luchtalarmen een goede graadmeter was voor de mate van zenuwachtigheid van de Duitsers, dan hadden ze het op de zo stralend begonnen zondag al vroeg te pakken.
Rond een uur of negen huilden de sirenes voor het eerst, doch vliegtuigen lieten zich niet zien. Een uur later klonk het alarmsignaal weer. Opnieuw zonder aanleiding, naar het leek.
Drie kwartier later luidde de noodklok voor de derde keer.
"Nou, ze blijven wel aan de gang. Ik hoop niet dat ze daar de hele dag mee doorgaan," zei tante Betje knorrig.
Irene zei niets, maar liep naar het raam en luisterde scherp.
"Volgens mij komt er wat aan." Ze had het nog niet gezegd of de eerste jagers scheerden jankend over het huis. Irene holde naar buiten.
De lucht was binnen de kortste keren gevuld met cirkelende, klimmende en duikende jagers, gewone en 'dubbelstaarters'. Het was een fascinerend gezicht. Het leek een groot circus waarvan alle acrobaten gelijktijdig hun kunsten lieten zien. Niets wees erop dat er ook Duitse jagers tussen zaten. Er was geen luchtgevecht, de boordwapens zwegen.
De jagers die in de richting van het vliegveld naar beneden doken, verdwenen voor een ogenblik achter de bomen van Warnsborn, maar schoten er even later weer als pijlen bovenuit.
Uit de richting van de stad klonken zware dreunen. Daar ...! Bommenwerpers! Ze glinsterden in het zonlicht. De geopende luiken in de buiken van de vliegtuigen waren duidelijk te zien. Veraf en dichtbij, van alle kanten klonk Duits luchtdoelgeschut. De kanonnen bij het moffenkerkhof gingen enorm te keer. Dan een slag, Irene dook instinctief in elkaar.
Potverdorie, die was dichtbij. Her en der in de omgeving, zij het niet meer zo dichtbij, volgden nog meer inslagen. Geheel in de ban van wat er om haar heen gebeurde, kwam het niet in haar op om bescherming in huis te zoeken.
Korte tijd later kwamen zware dreunen uit de richting van Oosterbeek, misschien Renkum.
Van deze plaats af was dat moeilijk precies vast te stellen. Te zien viel er in die richting al helemaal niets. Daar zorgden de hoge bomen in de kloostertuin wel voor. Soms leek het of de jagers zich terug trokken om even later in nog grotere aantallen terug te komen. Het was een fascinerend gezicht, al die blinkende schichten die heer en meester waren in het luchtruim. Zou het grote, laatste offensief zijn begonnen?
Zware dreunen kwamen er vanuit de richting van het vliegveld. De grond trilde en de ruiten rinkelden zachtjes mee. Zwermen bommenwerpers! Donkere wolken stegen in het noorden ten hemel.
"Toe maar, rook maar uit die ratten," moedigde Irene hen aan. Ze maakten er geen half werk van. Als ze zo doorgingen, bleef er op het vliegveld geen steen meer op de andere staan.
Het bombardement op Deelen was nog maar nauwelijks ten einde, of het begon opnieuw vanuit de richting Arnhem te dreunen. Daar was dus de hel intussen ook losgebroken. Hoeveel slachtoffers zouden er al zijn gevallen?
Nadat het geluid van de laatste explosie was weggestorven, werd het stil. Onwezenlijk stil. Lang duurde het echter niet. Opnieuw naderde het onheilspellende gedreun van talrijke vliegtuigmotoren.
Ze vlogen zeker niet hoog. Het meeste onttrok zich aan haar waarneming, slechts een paar vliegtuigen zag ze door de kruinen van de bomen in scherpe bochten weg draaien. Allemachtig, wat gingen die laag! Het waren hoofdzakelijk tweemotorige vliegtuigen, een enkele maal zat er een viermotorige tussen.
Merkwaardig, de explosies van bommen bleven uit.
Halverwege de Stroolaan verdrong zich een stel opgeschoten jongens rond een tweetal opgewonden pratende en wild gesticulerende knapen.
Rond Wolfheze zouden parachutisten bij duizenden worden neergelaten! Ontelbare vliegtuigen zonder motor, door bommenwerpers voortgetrokken, gooiden hun sleepkabels los en draaiden naar de grond! Het kon niet anders of ze waren daarginds ergens geland! De twee kornuiten hadden het allemaal met eigen ogen gezien. De waaghalzen waren, hetgeen overigens ten strengste was verboden, in de uitkijktoren van de bosbrandweer geklommen die achter Matermans huis aan de Kemperbergerweg stond. Bovenin hadden ze een onbelemmerd uitzicht over omgeving gehad. Het duurde niet lang of het luiddruchtige groepje was in grote haast onderweg naar de uitkijktoren van de brandweer.
Dat er iets ongehoords, iets spectaculairs aan de hand was, was wel duidelijk. Maar wat moesten duizenden parachutisten bij Wolfheze? Wat hadden ze daar in vredesnaam te zoeken? Zou het soms hun bedoeling zijn het vliegveld te veroveren?
Van slapen kwam er die nacht niet veel. In de verte klonk regelmatig geweervuur, waarbij zich van tijd tot tijd zwaardere wapens mengden. En in de ochtendschemering bonkten een paar Duitse vrachtwagens met veel lawaai de Stroolaan op.
Misschien wisten ze op Het Jachthuis intussen meer. Irene was nog geen vijf minuten weg, toen er krachtig aan de bel werd getrokken. Betje, die nog in de ochtendjas rondscharrelde, slofte naar de deur.
"Hé Adriaan, wat doe jij zo vroeg op pad?"
De rentmeester keek ernstig.
"Er is toch niks ernstigs gebeurd?"
Hij negeerde haar vraag.
"Kan je nichtje onmiddellijk komen, Betje?"
"Ze is al onderweg, Adriaan. Ze zal er onderhand wel zijn, denk ik."
Het antwoord bracht Tiemens van zijn apropos. Hij had het niet verwacht.
"Oh ..., ja ..., dat is nou vervelend ..."
Betje keek hem niet begrijpend aan; wat wilde hij nou eigenlijk?
"Ja, 't is goed, Betje, 't is al goed."
Zonder verder een woord te zeggen, draaide hij zich om, stapte op z'n motorfietsje, trapte hem aan en verdween achter een wolk van rook, Betje schouderophalend achterlatend.
Het leek wel een oploop, daar achter Het Jachthuis. Zou er wat aan de hand zijn?
Pluim, die haar als eerste aan zag komen, kwam haar tegemoet.
"Heb je de rentmeester al gesproken?"
Ze keek hem verbaasd aan. De rentmeester? Nee, waarom zou ze?
"Dus dan heb je het nog niet gehoord?"
Wat had ze niet gehoord?
"Dat van de graaf."
"Wat van de graaf?"
"Dat de graaf dood is," zei Pluim plomp verloren, hoewel er wel eerbied in zijn stem doorklonk.
"De graaf dood ...?"
"Ja, hij is vannacht gestorven."
De jachtopziener vertelde haar in het kort wat er zich in de vroege ochtend had afgespeeld. Hij was bezig de beesten te voeren toen hij meende te worden geroepen. Hij was om het koetshuis gelopen en jawel, daar stond de gravin in de deuropening. "Pluim, Pluim, kom eens even bij de graaf kijken! Hij is niet goed," had ze met een bibberig stemmetje geroepen.
Op weg naar zijn slaapkamer vertelde de gravin, dat haar man gisteravond vroeg naar bed was gegaan omdat hij last van kiespijn had. Hij had er wat voor ingenomen, maar ze geloofde dat het wat teveel was geweest.
De graaf lag roerloos op bed. Pluim voelde even; hij was al koud.
De gravin stond er op dat Pluim een dokter zou halen. Maar aangezien hulp niet meer zou baten en omdat hij er bovendien niet voor voelde zijn gezin in de steek te laten, weigerde hij botweg. De gravin drong ook niet verder meer aan.
Uit het koetshuis klonk getimmer. Het was Leemans, de oude timmerman die op de boerderij beneden aan de Zypendaalseweg woonde. Hij legde de laatste hand aan de kist die hij vervaardigde van een partijtje mooie eiken planken dat Pluim nog had staan. Wel jammer van de planken, maar ja, het was niet anders.
"Pluim, zullen we hem even naar binnen sjouwen?" kwam Leeman vragen.
Even later kwamen beide mannen, Pluim achteruit schuifelend, met de kist tussen hen in naar buiten.
Irene hield de deur van Het Jachthuis open. In de bocht van de trap liepen ze vast. Alleen als iemand beneden de loodzware kist boven zijn hoofd tilde, hadden ze kans de eerste draai te kunnen nemen. Of ze daarna de tweede door zouden komen, viel nog maar te bezien.
"Terug!" beval Pluim die de kist bijna niet meer kon houden.
Ze zetten hem in de hal neer en wreven hun pijnlijke handen.
"Dat wordt niks," concludeerde hij, "we krijgen hem leeg al niet naar boven, laat staan vol naar beneden. We moeten het anders aanpakken, Leeman. We zetten hem alvast in de salon waar die moet komen te staan. Dan halen we de graaf en leggen hem er daar pas in."
Ze pakten de kist weer op en manoeuvreerden hem de salon binnen, waar ze hem op een paar stoelen plaatsten. Pluim probeerde even of hij stevig genoeg stond. "Dat kan wel zo."
"Zou ik denken," beaamde Leeman.
Ze gingen naar boven om de graaf te halen. In een dubbel laken droegen ze hem voorzichtig naar beneden, Leeman voorop, en legden hem in de salon in de kist.
Vervolgens ging de rentmeester, die zich tot dan toe vrij afzijdig had gehouden, naar boven om de gravin te vertellen dat haar man in de salon stond opgebaard.
Irene stond op de drempel van de kamer. De kist stond in het midden met het hoofdeinde naar de open haard. Een moment keek ze naar de vaas waar de spreekbuis achter zat. Hoe was het in 's hemels naam mogelijk, dat je op zulke ernstige momenten aan zulke onbenulligheden dacht, schoot het door haar heen.
De gravin zat zwijgend in haar stoel bij het venster. Irene liep op haar toe en condoleerde haar.
"Dank je wel, kindje ... Lief dat je zo snel bent gekomen."
Irene vroeg zich af in wat voor 'n gemoedstoestand de oude vrouw verkeerde. Uit het veld geslagen leek ze niet, verdriet toonde ze evenmin. Ze stond langzaam uit haar stoel op, alsof ze doodvermoeid was.
"Het is voorbij," zei ze berustend, aan het hoofdeinde van de kist staande.
Even dacht Irene een zweem van tederheid op het gelaat van de oude vrouw te zien toen ze naar het wassen gelaat in de kist keek. Waren ze dan, ondanks dat ze de laatste jaren als kat en hond samenleefden, toch aan elkaar gehecht geweest? Was het mogelijk om op zo'n bizarre manier vorm te geven aan wederzijdse genegenheid? Of had er toch alleen maar minachting tussen hen gewoekerd? Minachting die het laatste beetje genegenheid had doodgedrukt ... of nog net niet?
Het was allemaal voorbij, ja, dat was wel zeker. Maar of het de gravin berouwde of opluchtte, bleef voor Irene een vraag.
40.
Wanneer het gezegde waar was dat driemaal scheepsrecht is, dan moest het deze keer gebeuren, vond Jan. Hij liep tot voor de pastorie, de plaats vanwaar hij het meeste van de lucht kon overzien. Geheel onverwacht een harde knal. Hij dook in elkaar. Gehuil van motoren, geratel van machinegeweren, explosies. Een hels kabaal barstte los. Nog maar één gedachte speelde door zijn hoofd: de schuilloopgraaf in!
Hij was er tegelijk met de anderen, die de keukendeur uit kwamen stormen.
Mevrouw Jespers drukte haar kinderen dicht tegen zich aan. Twee reeksen ontploffingen deden de grond beven. Een wand van de loopgraaf stortte gedeeltelijk in.
"Die waren dichtbij," bracht Jespers met een benepen stem uit.
"Het sanatorium," veronderstelde Jan.
Na een minuut of twintig kwam er een eind aan het inferno. Jan klauterde als eerste uit de loopgraaf en hielp de anderen een handje.
De FLAK bij Geitenbeek, die nog een paar schoten liet horen, zweeg vervolgens.
"Moet je hier zien," wees Jespers met de neus van z'n schoen op een grote scherf.
"Afblijven," beet hij z'n jongste dochter toe die het ding wilde oprapen. Overstuur rende het kind naar binnen.
In de richting van Divisionsdorf zag Jan donkere rookwolken opkolken. Hij voelde de neiging opkomen om de fiets te pakken en te gaan kijken. Maar wie verzekerde hem dat ze niet terugkwamen? Hij kon tot de schemering wachten. En ze kwamen inderdaad terug, de vliegtuigen. De FLAK kwam weer tot leven, en opnieuw kropen ze met z'n vijven onder de grond. 't Was een heel karwei geweest om de schuilplaats te bouwen. Jans inspanning was niet voor niets geweest, want nu bewees de schuilplaats hun dan toch goede diensten.
Hoewel de aanval verder weg was dan de vorige, was die onmiskenbaar veel zwaarder. Blijkbaar vonden de geallieerden het vliegveld nog steeds veel belangrijker dan Divisonsdorf. De paar bommen die ze aan het kamp besteedden, stonden in elk geval in geen enkele verhouding tot de vrachten die ze weer over het vliegveld uitstortten. Verspilling, wist Jan, want de Duitsers hadden het al dagen geleden opgegeven en verlaten. Je reinste verspilling; hij kende wel een beter adresje!
Na het bombardement bleef de lucht gevuld met jagers, die doorlopend als snoeken op hun doelen doken. Divisionsdorf moest diverse salvo's incasseren. Veel zou het wel niet uithalen. De barakken met muren van ruim een halve meter dik waren wel bestand tegen zulke beschietingen. En tegen bomscherven. Trouwens, het personeel - voorzover nog aanwezig - zat natuurlijk al lang veilig in de bunker.
Die dag keerde tegen half vier de rust in de lucht terug. De hoogste tijd om poolshoogte te gaan nemen op de Koningsweg, vond Jan. Het aanhoudende geschiet in de verte verbaasde hem. Het moesten Duitsers zijn, want de geallieerde grondtroepen zaten nog in België. Maar waarom gingen die Duitsers daar zo te keer? Een ogenblik dacht hij aan een opstand. Zouden Duitse troepen aan het muiten zijn geslagen? Bij het kruispunt van de Kemperbergerweg en de Koningsweg stond een groepje nieuwsgierige mensen.
Bewoners van De Kruishorst, onderwie ook Stokkink, en een paar werklui van het vliegveld die in de buurt in de kost waren, stonden om een man, blijkbaar net terug uit de stad. Hij vertelde opgewonden een onsamenhangend verhaal over zware bombardementen, branden, veel doden en ... parachutisten!
Er zouden parachutisten geland zijn in de buurt van Oosterbeek. Onder de Duitsers was paniek uitgebroken. Hij had met eigen ogen gezien dat ze er vandoor gingen in vrachtwagens die kanonnen voorttrokken: "Die stuiterden er gewoon achteraan, zó hard jakkerden die lui!"
Over de parachutisten wist hij verder weinig te vertellen, dat had hij ook maar van horen zeggen ... Stokkink merkte Jan op en kwam op hem af.
"Rijsenburg is afgebrand!"
"Rijsenburg?" vroeg Jan ongelovig. Rijsenburg, de statige boerderij even verder aan de Koningsweg, die door de Duitsers was gevorderd. Vanaf waar hij stond kon hij de boerderij tussen de bomen door zien liggen. De kap was verdwenen en tussen de muren steeg rook omhoog.
"Bij de eerste aanval vloog hij al in brand. We konden het vanuit huis zien gebeuren," vertelde Stokkink. "Het brandt nog steeds. De kap is al naar beneden gekomen."
Hoe de situatie verderop was, wist hij niet. Hij had zich die kant nog niet opgewaagd. Jan besloot zijn verkenningstocht voort te zetten. Hier werd hij niet veel wijzer. Hij passeerde de rokende ruïne van Rijsenburg. Ter hoogte van Divisionsdorf stelde hij vast dat het in die omgeving harder tekeer was gegaan dan hij had verwacht. Een groot aantal soldaten was druk bezig de weg, die bezaaid lag met versplinterde stukken boomstam, afgeschoten takken en puin, weer begaanbaar te maken. Voorbij de inrit naar de bunker lagen zelfs twee ontwortelde bomen over de weg, maar die lieten ze liggen.
Met de fiets over de schouder nam hij een aantal hindernissen, onderwijl de zwoegende mannen groetend. Een dikke mof rechtte de rug, zweet parelde op zijn brede voorhoofd. Hij trok een zakdoek als een servet en begon omstandig gezicht en hals af te drogen.
Jan dacht dat de man wel rijp was voor een praatje, maar hij vergiste zich. Een meter of vijftig verder schoof hij met de fiets achter een grote neerhangende tak. Een mooie plek om eens even rustig rond te kijken.
Het sanatoriumgebouw brandde nog steeds, achter enkele vensters ontwaarde hij vlammen. Niets wees erop dat de Duitsers probeerden de brand te blussen. Het camouflagenet was losgeraakt en hing als een rouwkrans rond het geblakerde gebouw. Zo te zien had de lijn van de aanvallen van de jachtbommenwerpers - het zouden de gevreesde Typhoons wel zijn geweest die de Duitsers deze verrassing hadden bereid - zuid-noord gelegen.
Goed bekeken, want zo ontliepen ze in elk geval de FLAK-stellingen in de buurt van Geitenbeek.
Het verklaarde meteen waarom de pastorie en de kerk, hoewel die maar op een paar honderd meter van het kamp af lagen, geen enkele schade hadden opgelopen. Had hij deze aanvalslijn niet in zijn laatste rapport aanbevolen? Dan hadden ze misschien toch nog iets goed gedaan!
Hier had hij het wel gezien. Maar eens even bij Geitenbeek kijken hoe het die was vergaan. De bosbaas, die aan de straat stond te kijken, zag hem al van verre aankomen. Hij was wild enthousiast, waaruit Jan opmaakte dat hij en zijn vrouw er in elk geval zonder kleerscheuren van af waren gekomen.
"Een machtig gezicht man, je kon ze hier vandaan prima zien, die grote zweefvliegtuigen en die parachutisten. Niet te geloven, duizenden waren het er, duizenden ..."
Parachutisten? Zweefvliegtuigen? Had die kerel op de hoek het dan toch bij het rechte eind gehad? De woordenstroom van Geitenbeek was niet te stuiten.
"Hier stond ik," wees Geitenbeek en hij ging demonstratief achter een dikke beukenboom staan.
"Moet je kijken man, een prachtig uitzicht hier." Hij stond met de armen gespreid. Moet je zelf kijken" drong hij aan. Jan kon niet anders dan de fiets tegen de boom zetten om bij de oude man te gaan staan, die geen aanstalten maakte om achter de boom vandaan te komen.
Het uitzicht over het open veld voor hen was inderdaad wijds.
"Vertel nou eens rustig aan, Geitenbeek, wat is er nou precies aan de hand," spoorde Jan hem aan. Want dat de bosbaas iets bijzonders had gezien, dat was inmiddels wel duidelijk. Geitenbeek begon bij het begin. Eerst waren de jagers gekomen, die de halve FLAK-stelling voor het huis aan flarden hadden geschoten. De bij de andere stelling, meer naar het westen, was het flink tekeer gegaan. Dus ook die zou zijn trekken wel thuis hebben gehad, veronderstelde Geitenbeek.
"Het was prachtig man. We zaten weer op de voorste rij! Het ging net als de vorige keer. Ze kwamen van daar af, doken op de stelling, takke-takke-takke-tak, en dan omhoog en weg. Op het laatst schoot er geen enkel stuk meer; of ze waren kapotgeschoten of de schutters hadden de benen genomen. Reken maar, dat het die gasten dun in de broek gelopen is! Man, het ging erop, het leek wel oorlog!" aldus Geitenbeek in zijn enthousiasme. Jan kon zijn lachen nauwelijks bedwingen. Hoe kwam die ouwe er bij, het leek wel oorlog ... Dat was pas humor, al had hij dat zelf niet in de gaten!
De jagers waren nauwelijks van het toneel verdwenen geweest of de bommenwerpers kwamen het vliegveld onder handen nemen.
"Zonde van de bommen, want ze kunnen ze alleen nog maar in de gaten gooien die ze er de vorige keren al in gegooid hebben," vond Geitenbeek.
Rond half twee leek alles weer rustig en was hij naar buiten gegaan om te kijken wat er bij zijn overburen op de heide gebeurde. Een ogenblik was hij bang geweest dat er een volgende golf van bommenwerpers aan zou komen. Maar nee, het waren laagvliegende transportvliegtuigen, waar parachutisten uitsprongen. Daarna draaiden de vliegtuigen uit het zicht. Maar er waren ook grote vliegtuigen die vliegtuigen zonder motor op sleeptouw hadden. Die koppelden ze dan los. Al draaiend en steil dalend verdwenen ze achter de bomen. Die moesten dus geland zijn. Hoeveel? Honderd? Tweehonderd? Bar veel in elk geval, hij was al snel de tel kwijt geraakt. Jan stond versteld. Waren ze veraf geland? Veraf? Hoe kwam die daarbij! Nog niet eens bij Wolfheze! Die zweefvliegtuigen staan nog vóór Wolfheze, durfde Geitenbeek te wedden. Die parachutisten, ja die waren wat verder.
"Hoor je dat schieten in de verte? Nou dat zijn ze volgens mij. Vanmiddag klonk het veel dichterbij. Weet je wat ik geloof? Dat ze richting Oosterbeek trekken."
Richting Oosterbeek? Ze landen met duizenden en duizenden bij Wolfheze. Bijna in het krankzinnigengesticht. Op hooguit - ja, wat zou het zijn, een kilometer of zes? - afstand van het belangrijkste luchtverdedigingscentrum van westelijk Europa en wat doen ze? Ze trekken naar Oosterbeek! Wat voor een stelletje ongelooflijke sukkels zit daar toch in Engeland? Ze hadden het hele zootje hier zó kunnen oprollen. Maar nee, ze trekken naar Oosterbeek! Het ontbrak er nog maar aan dat ze de hele troep het krankzinnigengesticht in Wolfheze hadden laten binnenmarcheren!
Met een van nijd vertrokken gezicht stampte hij op de pedalen. Hij moet het stuk weg in record snelheid hebben afgelegd, want plotseling moest hij krachtig remmen om niet op een dikke tak te vliegen die over de weg lag. Hij gooide de fiets over de schouder om de eerste obstakels te nemen.
Hij was bij de afhangende tak, dus nog zo'n meter of zestig van de inrit van de bunker af, toen hij motoren hoorde. Geen vliegtuigmotoren, maar die van vrachtwagens. Langzaam kwam een vrachtwagen met huif uit de inrit gekropen. Op elk voorspatbord zat een soldaat die zich aan de koplamp vast hield: waarnemers om te waarschuwen wanneer er jachtvliegtuigen in zicht kwamen.
Achter de vrachtwagen verscheen een personenauto, met de kap open. Aan het stuur ... jawel ... de generaal zelf! Grabmann. Achter de auto van de generaal weer een vrachtwagen met kerels op de voorspatborden. De eerste vrachtwagen draaide behoedzaam de weg op. Allemachtig, de bak zat vol militairen! Na de tweede vrachtwagen volgden er twee bussen met Helferinnen en nog een vrachtwagen met soldaten. Als laatste draaide een open terreinwagentje, een zogenoemde Kübelwagen, de weg op.
Jan was met stomheid geslagen. Daar gingen ze. De ratten die het zinkend schip verlieten. Bijtijds verlieten. Gevlogen waren de vogels. Verkeken waren de kansen om dit wespennest definitief uit te roken.
Had hij hier meer dan een jaar rondgehangen om dit te moeten aanschouwen? Was alles tevergeefs geweest? Ja, daar begon het aardig op te lijken. Hij smeet de fiets, die hij nog steeds over de schouder had, woedend van zich af en liet zich op de wal in de berm neerploffen. In de verte klonk geweervuur.
"Ze trekken naar Oosterbeek ... ze trekken naar Oosterbeek ... de idioten ..." Een hele reeks verwensingen volgde. Hier was hij altijd al bang voor geweest. Het leek of er iets in hem brak. Het werd hem te machtig. Was het dan eindelijk gekomen? Het moment waarop hij de spanning niet langer kon verdragen?
Er moest een keer een eind aan komen, het kon niet anders. Anderhalf jaar spanning, angst, teleurstelling, woede, Maria, en nu dit. Alles was voor niets geweest!
Hij verborg zijn gezicht in zijn handen. Het werd hem even te machtig.
Toen hij thuiskwam, had hij een merkwaardig gevoel van opluchting. Het verblijdde hem niet, noch verontrustte het hem. Hij constateerde het en het liet hem verder koud. Wat kon er in twaalf uur veel gebeuren, filosofeerde hij, voor zijn kamer op een keukenstoel zittend, terwijl hij de rust en de geuren van de invallende avond op zich liet inwerken. Wat een volmaakt vredige nazomerdag beloofde te worden, had zich ontpopt als een dag waarop dood en verderf bezit hadden genomen van stad en land. De oorlog die altijd veraf of hoog boven had gewoed, was nu plotseling rondom. "En wat dan nog?"
Een beving van de aarde schrok hem op uit zijn overpeinzingen. De ruiten rammelden, maar hij wachtte tevergeefs op de bijbehorende dreun. Alleen een gedempt gerommel, anders niet.
Toch moest de ontploffing niet veraf hebben plaats gevonden, anders had de grond niet zo getrild. Zou er op het vliegveld iets in de lucht gevlogen zijn? Maar waarom was de klap dan uitgebleven? Je zou haast zeggen dat het een onderaardse ontploffing was geweest.
Later op de avond hoorde hij dat ze het op de hoek bij De Kruishorst ook hadden horen rommelen en de grond hadden voelen beven. Ze hadden aan de straat gestaan en waren er zodoende vrij zeker van dat het geluid uit de richting van de bunker kwam. Even later was een Kübelwagen van de Luftwaffe met een stuk of vier kerels uit de inrit van de bunker gekomen. Dat was alles wat ze wisten te vertellen. Het zou hem niet verbazen, wanneer die kerels waren achtergebleven om de bunker op te blazen, nu de anderen de benen hadden genomen.
De volgende ochtend vroeg meldde Tiemens zich bij de pastorie. Jespers kon hem niet direct ontvangen, hij was nog niet in de kleren. Jan, op de normale tijd opgestaan ofschoon hij er wel van overtuigd was dat er geen post uit Arnhem gebracht zou worden, was in de moestuin aan de slag gegaan en had de lichte motorfiets aan horen komen.
Naast de pastorie knoopten ze een gesprekje aan. De rentmeester wist te vertellen dat gistermiddag, voordat de luchtlanding was begonnen, de Willems Kazerne in de stad was gebombardeerd. Ook het nabij gelegen restaurant Royal had daarbij treffers opgelopen en was uitgebrand. Verder lag het telegraafkantoor op de hoek van de Apeldoornsestraat en het Velperplein in puin en op diverse andere plaatsen in de binnenstad woedden branden. De Arnhemse brandweer stelde alles in het werk om de branden meester te worden. Zelfs de hulp van de Schaarsbergse bosbrandweer was ingeroepen. Alle verwoede pogingen ten spijt, bleven de branden om zich heengrijpen. Hoe hij dat allemaal wist? Van zijn broer, de architect die in de Koningstraat, in het centrum woonde. Die had er heel dichtbij gezeten. Gisteravond was hij met zijn vrouw behouden bij familie in de Van Ruisdaelstraat, vlak bij de Gulden Spijker aangekomen. Bij Het Land van de
Markt was de architect boswachter Van Buuren met zijn mannen tegengekomen die juist de Koningstraat ingingen.
"Het schijnt het in de stad te wemelen van de parachutisten." Ook de radio had over een groot offensief gesproken, waarbij niet alleen luchtlandingstroepen bij Arnhem, maar ook bij Eindhoven en Nijmegen waren ingezet. Wijselijk vroeg Jan niet hoe de rentmeester wist wat er over de radio gezegd was, nu de stroom was uitgevallen. Je kon immers beter niet teveel weten.
Jan vertelde wat hij van Geitenbeek had gehoord. De stukjes van de legpuzzel pasten goed in elkaar. Van Jespers hoorde hij na het vertrek van de rentmeester dat graaf Von der Goltz de afgelopen nacht onverwacht was overleden. Als de toestand het toeliet, wilde hij vanochtend nog even naar de gravin.
"'t Is een beroerde situatie, daar op Het Jachthuis," verzuchtte Jespers en vertelde wat er op Het Jachthuis was voorgevallen.
In de loop van de ochtend joeg een troep op boomhoogte voortrazende Duitse jagers Jan de stuipen op het lijf. Ze vlogen westwaarts, dat voorspelde niet veel goeds. Vreemd, een aantal leek om te draaien. Inderdaad kwamen ze terug ... geratel van boordwapens, ontploffingen! Uit Divisionsdorf begon opnieuw rook op te stijgen. "Dat is het toppunt!" mompelde Jan, "beginnen die moffen hun eigen kamp te beschieten. En niet zuinig ook! Je zou je eigen ogen toch niet meer geloven?" De aanval was kort maar hevig en even onverwacht al ze kwamen, verdwenen de jagers. Na een minuut of twintig kwam een grote formatie jagers weer heel laag over, nu oostwaarts. Van een luchtgevecht had Jan niets gemerkt. Jan vreesde dat ze de parachutisten het leven zuur hadden gemaakt. In de verte was het schieten intussen opgelaaid.
's Middags verschenen er in groten getalen geallieerde jagers en werden nieuwe versterkingen en voorraden door de lucht aangevoerd. De berichten over het verloop van de strijd bleven elkaar tegenspreken. Dus kwam er een een enorme geruchtenstroom op gang kwam. De speculaties over de krijgskansen waren niet van de lucht. Van Duitse tegenstand van enige betekenis zou volgens sommigen niet veel te merken zijn. Maar uit de Arnhemse vluchtelingen vertelden, viel af te leiden dat er in de stad op verschillende plaatsen fel werd gevochten. De verkeersbrug over de Rijn, waar alles om te doen scheen, zou nog steeds in Engelse handen zijn. Anderen hadden Duitse tanks gezien en geschut dat ze kennelijk van heinde en verre aansleepten.
Volgens weer andere bronnen zouden de Engelsen al aan het IJsselmeer staan, zouden er ook bij Apeldoorn luchtlandingen hebben plaatsgevonden, zou Seyss Inquart al gevangen zijn genomen en zou de prins in Eindhoven zijn aangekomen. Het ene gerucht was nog wilder dan het andere.
Op de derde dag maakte de euforie die het vooruitzicht op de voor de deur staande bevrijding teweeg had gebracht, plaats voor bezorgdheid. De troepen uit het zuiden waren tijdens hun opmars vertraagd. Grote zwermen Duitse jagers namen straffeloos aan de strijd deel. Langs de Bakenbergseweg waren de Duitsers druk bezig extra luchtdoelgeschut in stelling te brengen.
De berichten uit Arnhem waren alarmerend. Nieuw aangekomen vluchtelingen meldden dat de stad inderdaad op verschillende plaatsen brandde.
Diezelfde dag scheerde een Stirling bommenwerper op geringe hoogte over de pastorie. Het toestel brandde fel, het geloei van het vuur dat, aangewakkerd door de luchtstroom, aan de vleugel vrat, was boven het motorgeronk te horen. Het vliegtuig beschreef een wijde cirkel en stortte ongeveer een kilometer verder neer. De gitzwarte paddestoel die snel boven de bomen uitsteeg, markeerde de inslag. Een aantal mensen spoedde zich naar de plaats des onheils, maar hulp baatte niet meer. Ontploffende munitie en de verzengende hitte hielden de hulpverleners en nieuwsgierigen op afstand.
Grotere ontploffingen veroorzaakten grote vuurballen die in een zwarte rookkolom omhoog schoten. De Stirling was in het bos schuin tegenover de kruidenierswinkel van Hassink terechtgekomen. In het bos van de gravin.
Vanaf de weg waren ze niet te zien, maar naar het sonore gezang van zware zuigermotoren te oordelen, vlogen er zuidelijker nog veel meer bevoorradingsvliegtuigen. Het geschut aan de Bakenbergseweg nam ze onder vuur. Ook Jan begon het gevoel te bekruipen dat het niet goed ging. Laat in de middag hoorde hij dat op het Duitse kerkhof eveneens een groot vliegtuig was neergestort. En aan de Deelenseweg zou Stirling een geslaagde noodlanding op een weiland hebben gemaakt.
Als er op zo'n kleine oppervlakte al drie vliegtuigen terecht waren gekomen, hoeveel zouden er die dag dan wel in het hele gebied naar beneden zijn gehaald?
41.
Gezien de oorlog die rondom woedde, was het uitgesloten dat de graaf op Schaarsbergen begraven zou worden. De gravin besliste, dat er dan maar bij Het Jachthuis moest gebeuren. Pluim twijfelde er niet aan dat de graaf liever op het soldatenkerkhof was begraven, maar hij durfde het de gravin niet voor te stellen. Dat was ook niet nodig, vond Tiemens, want mevrouw zou daar vast zelf ook wel aan gedacht hebben.
"We kennen haar toch ...?" voegde hij er veelzeggend aan toe.
De teraardebestelling werd bepaald op dondermiddag 21 september. Dominee Jespers zegde toe de eenvoudige plechtigheid te komen leiden, tenzij het te gevaarlijk was. Men kon van hem in redelijkheid toch niet verlangen zijn leven in de waagschaal te stellen voor een overledene, nietwaar?
De gravin wees de jongens van de rentmeester de plaats aan waar ze het graf wilde hebben. Het was een plaats uit het zicht van Het Jachthuis.
Doordat het telegraafkantoor op de hoek van de Apeldoornsestraat zondagmiddag was gebombardeerd, waren alle telefoonverbindingen uitgevallen. Zelfs de kinderen van de graaf en gravin waren dientengevolge nog niet op de hoogte van het onverwachte overlijden van hun vader.
Het zag er dus naar uit dat het een begrafenis in wel erg kleine kring en zonder enig ceremoniëel zou worden. Er zou zelfs geen Duitse officier bij zijn ...
En dan was het nog afwachten of de dominee zou komen opdagen. Niet alleen de achttiende gingen de gevechten in alle hevigheid door en voerden geallieerde jagers op verschillende plaatsen beschietingen uit, ze namen de negentiende namen zelfs nog in heftigheid toe. En – nog verontrustender - mengden zich Duitse jagers in groten getale in de strijd. Dichtbij de pastorie stortte een bommenwerper neer, terwijl bijna tezelfdertijd een vrachtvliegtuig op de rand van het moffenkerkhof neerkwam.
Wie was er in deze dagen nog zeker van zijn leven?
De gesloten kist stond al in de hal opgesteld en in de salon was het kleine gezelschap in gespannen afwachting van de komst van de dominee. Het begon buiten lelijk te spoken en menigeen slaakte dan ook een zucht van verlichting, toen ze de stem van de predikant in de hal gewaar werden.
Pluim, Zuidereng, Jansen en Leeman zouden de kist dragen. De rentmeester in jaquet en met de hoge hoed in de hand - zou, wanneer dat nodig was, aanwijzingen geven. Eén van de zonen van Tiemens droeg de krans die Jansen in opdracht van het personeel had laten maken. Het was er net zo een als hij op Heldengedenktag voor de graaf naar het soldatenkerkhof moest brengen.
Bij het graf aangekomen, plaatsten de dragers de zware kist op de balken die al over de de kuil waren gelegd. Jespers stelde zich op naast de gravin en aan het voeteneind van het graf. Het overige gezelschap schuifelde onhandig rond het graf. Toen iedereen op z'n plaats stond, opende de dominee zijn bijbeltje.
Tweemaal moest hij de lezing onderbreken vanwege het lawaai dat de FLAK-stelling bij het soldatenkerkhof produceerde. Een oorverdovende knal en inslag van scherven, gevolgd door een kogelregen door de toppen van de beuken, verstoorden op ruwe wijze de plechtigheid. Opnieuw scherven en ontploffingen, projectielen floten voorbij. Iedereen zocht in paniek dekking. Uitgezonderd één; zij stond daar fier aan de rand van het graf. Zou een Brantsen voor wat rondvliegende ijzer op de grond gaan liggen?
Het vuren stopte even abrupt als het was begonnen en het gezelschap krabbelde enigszins beschaamd weer overeind.
"Laten we het kort houden," stelde Jespers voor. Voor hem kon deze beproeving niet kort genoeg duren. Enkele minuten later zakte de kist in het gele zand van de Gulden Bodem en haastte het groepje zich opgelucht naar Het Jachthuis. De dominee ging rechtstreeks naar huis.
42.
De vluchtelingen, afkomstig uit het centrum van Arnhem en uit de wijken Lombok en Heyenoord, waar hard werd gevochten, stroomden Schaarsbergen binnen. Hoewel de verhalen van deze mensen nogal verward en soms tegenstrijdig waren, viel er wel uit op te maken dat de Duitsers de Engelsen aan het terugdringen waren. De troepen bij de brug zouden bovendien van de rest zijn afgesneden.
In Schaarsbergen dreigde de situatie volledig uit de hand te lopen. Er zou snel regelend moeten worden opgetreden om orde te scheppen in de chaos die de toevloed van vluchtelingen veroorzaakte.
Haast was geboden, men was al aan het plunderen geslagen. Van het hooimagazijn aan de Bakenbergseweg, een bedrijf dat zich vooral toelegde op de verwerking van graszaad, waren de gevorderde loodsen, die de Duitsers hadden volgestouwd met voedselvoorraden voor de Wehrmacht, al opengebroken. Binnen korte tijd liepen en fietsten overal mensen met blikken, zakken en dozen etenswaren. Het wachten was slechts op een Duitser die het in zijn kop zou halen om een eind aan het plunderen te maken.
In zekere zin was het nog een geluk bij een ongeluk dat ze op dat ogenblik andere zorgen aan hun hoofd hadden.
De mensen die dinsdags uit het centrum van de stad vluchtten, brachten het laatste nieuws over de benarde stad mee. De strijd spitste zich vooral toe in het gebied rond de oprit van de brug. De branden konden niet worden bestreden en breidden zich over een steeds grotere oppervlakte uit. De Schaarsbergse bosbrandweerlieden keerden dodelijk vermoeid huiswaarts.
Van de toren van de Grote Kerk was de spits al afgeschoten.
Het was bijna niet te geloven.
Donderdag de 21e bracht nog meer rampspoed. De parachutisten hadden hun positie bij de brug moeten prijsgeven. Het grondleger had hen niet op tijd uit hun benarde positie kunnen ontzetten. De Grote Kerk zou, evenals de nabijgelegen Walburgiskerk, al ten prooi zijn gevallen aan de vlammen.
Langzaam kwam de hulp voor de vluchtelingen op gang. Jespers had gehoord dat er bij het huis van boswachter Van Buuren, gelegen bij de ingang van het landgoed Warnsborn, een hulppost voor vluchtelingen uit Arnhem werd ingericht. Van Buuren, Van Buuren ... het zou Van Buuren ook eens niet zijn! Jan vroeg zich af waar de man de energie vandaan haalde. Wat een kerel! Jan bedacht zich geen moment en fietste naar de Bakenbergseweg om zijn diensten aan te bieden. Eindelijk kon hij zich echt nuttig maken.
Van Buuren was druk in de weer, liep te regelen en te commanderen alsof hij een grote heidebrand aan het blussen was. Voor hij het wist, zat Jan aan een tafeltje de nieuw aangekomenen in een schrift te registreren; naam, voorletters, geboortedatum, adres en, indien gezinshoofd, het aantal meereizende gezinsleden met hun leeftijden.
Wat het directe nut ervan was, was Jan niet geheel duidelijk, maar hij deed het nauwgezet. Het vullen van de vele duizenden extra monden was geen geringe opgave. Voor de eerste opvang was er nog wel voedsel beschikbaar, maar de problemen bij een langduriger verblijf van zovelen in Schaarsbergen tekenden zich al af. Met de bevolking trokken ook de bakkers weg uit de bedreigde gebieden. Voerlieden die door
Van Buuren werden ingeschakeld, haalden hun achtergelaten grondstoffen op. Er werd voorlopig nog voldoende meel aangevoerd, maar de oven van Johan de Kruijff, de enige bakker in Schaarsbergen, was, al bleef hij 24 uur per etmaal in bedrijf, veel te klein om er een voldoende aantal broden in te kunnen bakken. Van Buuren bedacht dat de oude oven van bakker Van Brakel wellicht uitkomst kon bieden. Hij liet er geen gras over groeien, reed naar Betje en deelde haar mee dat hij haar oven nodig had. Hij had twee bakkers uit de stad die direct aan de slag konden.
Betje was opgetogen. Van Buuren liet onmiddellijk een vracht droog brandhout aanrukken en de volgende dag al, vele jaren nadat de oude Van Brakel dacht het vuur onder zijn oven voor de laatste maal te hebben gestookt, brandde het weer. Het duurde even voordat de stank, een gevolg van het verbranden van stof en allerlei ongerechtigheden die zich in de loop van tientallen jaren in de oude oven hadden opgehoopt, was verdwenen en de oven door en door warm was. Toen gleden onder het toeziend en goedkeurend oog van Betje de eerste vormen met deeg de oven in.
"Dat had vader nog eens moeten meemaken ...!"
Er meldden zich steeds meer vluchtelingen uit Oosterbeek, die verhaalden van verbeten gevechten en talloze dode soldaten langs de wegen en in de tuinen. De verwoestingen zouden met geen pen te beschrijven zijn. Hoewel het geen strijdtoneel was, raakte Schaarsbergen steeds vaster in de greep van de oorlog. Er bleken bovendien meer vliegtuigen te zijn neergestort dan men aanvankelijk dacht.
Een viermotorige Stirling bommenwerper was aan het eind van z'n geslaagde noodlanding Divisionsdorf binnen geschoven en pas in brand gevlogen nadat de bemanning het had verlaten. Een andere piloot had kans gezien zijn aangeschoten transporttoestel een paar honderd meter achter de grote bunker, dus in het gebied van de Hoge Veluwe, op een akkertje aan de grond te zetten. Of ook daar de bemanning het er goed had afgebracht, wist niemand.
Vrijdagochtend, weer onderweg naar Van Buuren, zag Jan dat de Duitsers onder aan de Stroolaan geschut aan het opstellen waren. Behalve gewone kanonnen, hadden ze ook een zogenoemde Nebelwerfer bij zich, waarmee ze kort na elkaar meerdere projectielen konden afschieten. Die dingen produceerden een angstaanjagend gehuil.
Al vroeg in de zondagmiddag, de strijd was die dag zijn tweede week ingegaan, werd duidelijk dat de geruchten die al een paar dagen circuleerden, te weten dat de Duitsers van plan waren de bevolking van Arnhem te evacueren, op waarheid berustten.
Hoewel de evacués aangeraden werd in de richting van Ede of Apeldoorn te trekken, gaf een groot aantal de voorkeur aan Schaarsbergen. Ze bleven liever dicht bij huis, zo lang zouden ze immers niet wegblijven. Nog de gehele volgende dag trok een ononderbroken stoet mensen, volgeladen fietsen, kinderwagens, handkarren en kruiwagens voortduwend, Schaarsbergen binnen. Vrijwel allemaal hadden ze het advies opgevolgd om een stok met een witte vlag mee te voeren. Het zou hen moeten behoeden voor beschietingen door geallieerde jagers.
Vrijwel elk Schaarsbergs nam gastvrij ontheemden op, op sommige boerderijen verbleven in korte tijd al meer dan honderd mensen. De kerkvoogdij opende de deuren van de kerk. Het Godshuis werd noodonderkomen. In café Rust Wat, naast de kruidenierswinkel van Hassink, werd de hoofdevacuatiepost gevestigd die de evacuatie in goede banen moest zien te leiden.
"Ga zitten," begon Van Buuren die hem even naar achteren had geroepen, "ik wil graag een beroep op je doen voor een bijzondere klus. Maar voor ik je het vraag wil ik je wel waarschuwen dat er risico's aan zitten."
"Wat voor risico's ... grote ?" wilde Jan weten.
"Grote," antwoordde de boswachter zonder aarzelen, "hele grote."
"Waarom doet u het niet zelf?"
"Je hebt gelijk. Het liefst bleef ik het alleen doen, maar ik kom nu eenmaal tijd en handen te kort."
Hij wreef vermoeid zijn gezicht en legde vervolgens zijn handen achter zijn hoofd en strekte de benen. "Als ik zo vijf minuten blijf zitten, slaap ik," geeuwde hij.
"Waarom vraagt u juist mij?"
"Omdat ik je vertrouw ..."
"Is dat de enige reden?"
"Nee, ook omdat ik denk dat je de omgeving goed kent. En omdat je niet getrouwd bent. Laat ik er maar geen doekjes om winden; mocht er iets misgaan, dan blijft er in elk geval geen weduwe met kinderen achter."
Van Buuren was getrouwd en had een dochter, wist Jan. "Doet u het daarom niet zelf?"
De man in het groen zuchtte. "De risico's die jij loopt vallen in het niet bij die ik zelf loop," sprak hij in raadselen. Jan wilde weten hóe groot het risico dan wel zou zijn.
"Dat hangt hoofdzakelijk van jezelf af. En van een beetje geluk."
Vliegtuigen gierden laag over: Mustangs, naar het motorgeluid te oordelen.
"Goed, ik doe het."
"Mooi. Het gaat om het volgende," kwam Van Buuren ter zake, "er wordt momenteel op verschillende plaatsen een aantal Engelse parachutisten verborgen gehouden. Het zijn kerels die van hun eigen troepen zijn afgesneden. Op verkeerde plaatsen geland of uit het ziekenhuis weggelopen en zo. Met de evacués zijn er diversen, in burger kleding deze kant op gekomen. Om de verzorging te vergemakkelijken, en dan gaat het niet alleen om eten maar ook om de medische verzorging van de gewonden, willen we proberen ze op een paar plaatsen bij elkaar te krijgen. Ook makkelijk voor het maken van verdere plannen. Tot zover duidelijk?"
Jan knikte: "Welke rol had u mij toegedacht?"
"Voorlopig heb ik je nodig voor het rondbrengen van voedsel. Het voordeel is, dat de mensen je als postbode kennen. Als ze je op de transportfiets zien rondrijden, zal daar niet direct iets achter worden gezocht."
"Maar er wordt helemaal geen post meer besteld," voerde Jan aan.
"Dat is waar ook ... bliksems ..." Hij dacht een ogenblik na. "Nou ja, aan de andere kant ... als ik daar niet bij stilsta, is de kans groot dat een ander daar ook niet direct aan denkt. Dat risico moeten we maar op de koop toe nemen."
Jan vermoedde dat het de man tegenover hem toch dwars zat, dat hij een steekje had laten vallen. Begon vermoeidheid hem parten te spelen?
Motorgeronk kondigde de komst van zware vliegtuigen aan. De hoeveelste poging zou het al zijn om de parachutisten te bevoorraden? De Duitsers zouden er wel weer blij mee zijn. Keer op keer werden de voorraden afgeworpen boven plaatsen die de Engelsen nooit hadden bereikt of vanwaar ze al verdreven waren. Het luchtdoelgeschut blafte. Explosies niet ver af. Geen voorraden voor de Engelsen dus, maar bommen deze keer.
"Zo, eindelijk weer eens vracht die ècht voor de moffen bestemd is," stelde Van Buuren met voldoening vast. Zo te horen vielen de bommen nogal verspreid. Waartegen het bombardement zich richtte, was van daaruit niet te bepalen.
"Potdomme, die was dicht bij," reageerde de boswachter geschrokken toen een zware explosie het huis op zijn grondvesten deed schudden.
"Hij maakte aanstalten om buiten te gaan kijken. "Kom eind van de middag maar hier heen, dan praten we wel verder. Ik raad je aan om nu door Warnsborn naar huis te fietsen, langs het Jachthuis en het boerderijtje De Hienenkamp. Geef je ogen vooral goed de kost. Hoe beter je het gebied kent des te gemakkelijker is het. En niet te vergeten, des te veiliger!"
Op een kaart van het landgoed die aan de wand hing, wees Van Buuren hem aan hoe hij het beste kon fietsen. "Als er gelegenheid voor is, moet je deze kaart de komende dagen maar eens goed in je opnemen."
De omweg die hij op aanraden van Van Buuren maakte, was bepaald geen straf. Nooit had hij een afwisselender landschap gezien. Warnsborn had alles; heuvels, sprengen, beekjes, vijvers, weilanden, bossen, heidevelden en verrassende doorkijkjes. Zoals meerdere landgoederen in deze streek, had ook Warnsborn zijn Jachthuis. In de grote villa woonde mevrouw Starke, een rijke weduwe.
Bij het Jachthuis boog de onverharde weg oostwaarts, passeerde De Hienenkamp om tussen het winkelhuis van kruidenier Hassink en café Rust Wat, waar de hoofdevacuatiepost nu op volle toeren draaide, op de Kemperbergerweg uit te komen. Het was druk op de weg, veel mensen kwamen hem tegemoet. Ze keken bepaald niet vrolijk. Geen wonder, je zult van de ene dag op de andere huis en haard moeten verlaten en alleen een schamel beetje aan persoonlijke bezittingen mee kunnen nemen. Wat hing deze stakkers nog meer boven het hoofd, welke ontberingen stonden hun nog te wachten?
Een klein meisje liep aan de hand van een oude man, haar verbonden arm hield ze stijf tegen zich aan gedrukt.
Bij de school, die al lang niet meer als zodanig dienst deed, omdat de Luftwaffe hem had gevorderd en sindsdien als legeringsgebouw gebruikte, kreeg hij het kerkje in het oog. Wat een drukte! Het leek wel zondag. Een begrafenisdienst? Niet dat hij wist. En wanneer er één iets van een begrafenis moest weten, was híj dat wel! Pas toen hij op het pad was dat naar de kerk leidde, zag hij het.
Waar het torentje had gestaan, gaapte een gat en een stuk van de gevel was totaal weg ... Schrik sloeg hem om het hart. In de ramen van de pastorie was geen ruit meer heel, de gordijnen waaiden zachtjes in de wind. Hij kwakte z'n fiets tegen de muur en drong zich door het volk naar de kerk.
Tegen de muur zaten een paar bebloede mensen wezenloos voor zich uit te staren. Een oude vrouw lag op de grond en kreunde zachtjes. Iets terzijde lagen twee lichamen onder een laken.
Dominee Jespers stond met een brandweerman te overleggen, terwijl een onbekende dokter uit de stad, zelf evacué, eerste hulp verleende aan een jongen die er slecht aan toe leek.
Jan, die Ruiter wat verderop zag staan, beende naar hem toe om te vragen wat er was gebeurd. Vlak naast de kerk was een bom ingeslagen, een half uur geleden ongeveer. Een deel van de buitenmuur was weggeslagen en het dak zwaar beschadigd. Er waren nogal wat mensen in de kerk geweest, waarvan een aantal getroffen was door vallend puin en balken.
Ruiter zweeg en knikte richting kerk. Twee brandweerlieden kwamen naar buiten met een deken waarin een slap lichaam in een vreemde houding lag. Een vrouw. Ze legden haar voorzichtig naast de andere twee lichamen onder het laken. Er ging een zacht gemompel op onder de toeschouwers, van wie er velen nog onder het stof en gruis zaten. Ze waren zich er terdege van bewust dat ze veel geluk hadden gehad, onnoemelijk veel geluk.
"Een aantal zwaargewonden is al onderweg naar het ziekenhuis," vertelde Ruiter.
De brandweerman die de leiding van de reddingsoperatie op zich had genomen, begon de omstanders toe te spreken. Allereerst bevestigde hij, dat er geen doden of gewonden meer in de kerk waren.
Er ging een zucht van opluchting door de schare.
Hij vroeg wie er tijdens het bombardement in de kerk was geweest. Een aantal handen ging de lucht in. Nu, die mensen raadde hij dringend aan om zich zo snel mogelijk bij de hoofdevacuatiepost te melden, teneinde nieuw onderdak te krijgen. De brandweer zou proberen zoveel mogelijk persoonlijke bezittingen uit de kerk te halen, die morgenochtend om tien uur in Rust Wat afgehaald zouden kunnen worden. De overigen werd vriendelijk doch dringend verzocht naar huis terug te gaan.
De doden, van wie de identiteit nog niet was vastgesteld, werden, zodra vrijwel iedereen was vertrokken, naar de consistoriekamer gebracht.
Opgelucht zag Jan dat de smalle en diepliggende ruiten in zijn vertrek de luchtdruk van de explosie hadden weerstaan. Ook de ruiten die van de kerk waren afgekeerd waren nog heel, net als die aan de achterzijde van de pastorie trouwens. In de keuken trof hij alle vijf de Jespers. Ze waren ongedeerd, maar hadden de schrik nog danig in de benen. Ze zaten achter het huis toen de bom viel. Ze hadden wel bommenwerpers gehoord, maar die leken hun bommen tamelijk ver weg af te werpen. Het was dan ook geen moment bij hen opgekomen om dekking te zoeken.
"Het kwam, wat je noemt, als een donderslag bij heldere hemel," aldus Jespers.
Vrijwel onmiddellijk had er geschreeuw en gekrijs uit de kerk geklonken. Paniek. Terwijl mevrouw Jespers bij de kinderen bleef, spoedde hij zich naar de kerk, die nog vol stof hing. Hij hielp de eerste slachtoffers uit hun benarde positie bevrijden. Er schoten steeds meer mensen te hulp.
"Waar ze zo snel vandaan kwamen, is me een raadsel," aldus Jespers, "maar binnen de kortste keren was de brandweer aanwezig. Ze hebben geweldig werk verricht. Alle lof voor die mensen!"
Dat er zoveel ruiten van de pastorie waren gesneuveld, was hoogst vervelend.
Op verzoek van Jespers ging Jan eerst even bij schilder Haan langs. Die woonde aan de Kemperbergerweg, vlak bij de Stroolaan. Te hopen was dat hij nog wat glas, inmiddels een schaarser artikel dan voedsel, in voorraad had.
"Zo, zo ...," was alles wat de oude schilder uitbracht nadat Jan hem had verteld welke averij de pastorie had opgelopen. Hij liet zijn witte sikje door zijn hand glijden en dacht na.
Veel glas had hij niet meer, want even verder aan de Kemperbergerweg, onder aan de Menthenberg, was eveneens een bom een terechtgekomen. Hij was daar de hele middag aan het glaszetten geweest. Maar hij beloofde in het begin van de avond naar de pastorie te komen om de maten op te nemen. Hij zou dan wel zien hoe ver hij morgen kwam. Zijn glasvoorraad zou wel niet meer toereikend zijn om alle ramen te dichten, vreesde Haan. Hij zou in elk geval beneden beginnen. De rest moest dan maar zolang worden dichtgetimmerd. De timmerman moest toch de kapotte pannen vervangen en de andere weer op hun plaats leggen. Zodra Haan dan weer glas had, zou hij de overige ramen wel komen doen.
De lui van het geschut onder aan de Stroolaan waren hun stukken gereed aan het maken voor transport. In het bombardement hadden ze waarschijnlijk een vingerwijzing gezien dat de vijand hun positie kende. Blijven zitten stond dan gelijk met de heldendood en daarvoor voelden ze zich nog niet rijp.
"Het is ook onverantwoord, zoveel mensen bij elkaar met de oorlog zo dichtbij," was Van Buurens reactie op Jans verslag over de gebeurtenissen bij de kerk.
"Er hoeft maar iets mis te gaan en de ellende is niet meer te overzien."
"Ja, dat heb ik nog vergeten te zeggen: heb je de transportfiets bij je?" veranderde hij van onderwerp. Jan kon hem gerust stellen. "Zet hem maar achter het huis en wel zo, dat we de mand gemakkelijk vanuit de achterdeur kunnen volladen."
"Kijk, dat is nou het voordeel van een hulppost. Je kunt wat apart houden voor 'noodgevallen'," grijnsde Van Buuren terwijl de mand zich vulde met broden en blikken. "Het brood komt vers uit de oven van Betje, maar de rest hebben we van de moffen gekregen. Een hulpje is vorige week met paard en wagen bij het hooimagazijn op bezoek geweest en heeft een mooi vrachtje kunnen meenemen. Het ligt nu bij hem onder het stro. Als ik wat nodig heb, hoef ik maar te kikken en komt er weer een kruiwagen vol. Zo doen we dat," zei hij tevreden.
"Het lijkt wel genoeg voor een weeshuis," verwonderde Jan zich over de mand die al bijna vol zat.
"Daar kon je wel eens gelijk aan hebben," was het antwoord van Van Buuren, die hem vervolgens vroeg welke weg hij gisteren had genomen.
"Mooi. Als je nu dezelfde weg neemt, naar het Jachthuis rijdt en daar aanbelt, dan zal mevrouw Starke, een pittig vrouwtje, wel opendoen. Zeg dan, dat je een cadeautje van de buurman komt brengen. Dus niet van Van Buuren, maar van de buurman. Ze zal je wel helpen bij het uitladen, waarna je regelrecht naar huis rijdt. Je ziet niets, je hoort niets. Duidelijk? Nog vragen?"
Het was duidelijk. Geen vragen.
"Morgen dezelfde tijd hier. Succes."
Het stelde echt niets voor. Fietsen, aanbellen, oudere dame, cadeautje van de buurman, niets gehoord en niets gezien. Hoewel er wel rare geluiden uit het kippenhok aan de bosrand kwamen. Dat hanen konden zingen, en nog wel in het Engels ...
Maar opnieuw was hij gedurende zijn tocht door Warnsborn niemand tegengekomen en dat stelde hem gerust. In de schemering zag het geschonden silhouet van het met klimop begroeide kerkje aan de bosrand er macaber uit. Jan vroeg zich af of de doden nog in de consistoriekamer lagen. Morgen moest hij maar beginnen met graven. Ze zouden alledrie wel hier begraven moeten worden.
Vlak voor de pastorie haalde hij schilder Haan in.
Wanneer had hij het laatste graf gemaakt? Was het niet kort voor de invasie geweest? Ja, zo lang geleden alweer. Het toonde maar weer eens aan hoe onvoorspelbaar de dood was. Zo delf je twee graven in de week, dan weer meer dan drie maanden geen. En nu, als het een beetje tegenzit, drie tegelijk.
Inmiddels was al besloten dat de doden inderdaad op Vredeoord zouden worden begraven, alleen stond nog niet vast wanneer.
In de loop van de dag bracht de timmerman met de handkar drie ruwhouten kisten. Hij had meteen platen triplex meegenomen voor het provisorisch herstel van de pastorie.
Na het kisten bleef de vraag wat er verder moest gebeuren.
Een arts had wel verklaringen opgemaakt dat hij de lichamen had geschouwd en de dood alsmede de doodsoorzaak had vastgesteld, maar wie het waren was nog steeds niet bekend.
Het werd een onrustige nacht. Met de westenwind was goed te horen, dat Oosterbeek onder een zwaar trommelvuur lag. De ongelijke strijd zou eerder een kwestie van uren dan van dagen zijn.
In zijn kamer kon Jan de granaatexplosies duidelijk horen. Hij had met die kerels te doen. Het zag er niet goed voor ze uit, zo bleek uit de verhalen van de vluchtelingen die nog steeds uit Oosterbeek aankwamen.
Het gebied waarin de parachutisten nog stand hielden, scheen steeds kleiner te worden. Intussen bleven de Duitsers van alle kanten versterkingen aanvoeren. Er moest iets verschrikkelijk zijn misgelopen, dat kon haast niet anders. Hadden de geallieerden een ernstige misrekening gemaakt in hun plannen?
Hij moest het bijna wel geloven, wanneer hij bedacht hoe ze Grabmann en zijn hele staf de kans hadden geboden om ongehinderd van het strijdtoneel te verdwijnen. Daardoor konden zij op een veilige plaats hun dodelijk werk weer ongehinderd voortzetten. Ja, er was iets verschrikkelijk mis gegaan. Dat kon niet anders!
Jammer genoeg kreeg hij de graven net niet in één ochtend af. Na het eten zou hij nog even terug moeten. Bij de pastorie was schilder Haan met de ruiten in de weer, hij schoot al aardig op. Bij de kerk stond een groepje mannen te overleggen en te gebaren wat er gedaan moest worden om te voorkomen dat de schade aan het gebouw nog zou verergeren. Het zou er wel op uitdraaien dat het dak tijdelijk werd gedicht en de muren waar nodig werden gestut.
In de loop van de middag fietste hij op zijn gemak naar Van Buuren. Onderaan de Stroolaan was het geschut verdwenen. Bij de winkel van Betje waren mannen zakken meel aan het lossen. Hé, dat meisje was er ook nog. Hij had haar sinds lang niet meer gezien. Leuk ding ...Ze kreeg hem in het oog en zwaaide.
Hij voelde zich kleuren!
"ACHTUNG!" Hij schrok. Hij had de Duitser, die achteruitlopend en een rol draad afwikkelend uit de voortuin van het huis schuin tegenover Betjes winkel kwam, totaal niet gezien. Hij raakte hem met het stuur en maakte een zwieper naar rechts. De geschrokken Duitser, een jonge jongen nog, wenste hem een reeks dodelijke ziekten toe. In de boomgaard achter het huis ontwaarde hij een kanon. Aha, de heren waren dus
nog niet verdwenen, maar alleen een stukje aan het verkassen.
Een ogenblik wist hij niet wat hij moest doen. Er stond een motorfiets bij Van Buuren voor de deur. Onraad? Snel keek hij om zich heen, maar er was niets ongewoons te bespeuren.
"Ik schrok me kapot. Van wie is die motorfiets?"
"Van mij," antwoordde Van Buuren nuchter, "van wie zou die anders zijn, dacht je?"
Jan kon de man nauwelijks geloven.
"Met al die drukte heb ik hem maar weer van stal gehaald."
Hij moest wel lef hebben, dacht Jan. Terwijl de moffen zichzelf noodgedwongen op
krakkemikkige fietsen of te voet moesten verplaatsen, vond Van Buuren, nog maar net drie jaar tuchthuis achter de rug, het gemakkelijker om op zijn Sparta rond te tuffen!
"Kijk maar uit dat ze hem niet afpakken."
"Doen ze niet," zei Van Buuren nors en hield Jan een indrukwekkend document onder de neus volgens hetwelk de motorfiets 'der Feuerwehr von Arnheim von keiner deutschen Dienststelle beschlagnahmt werden darf'. Hij vouwde het dubbel en stak het weer bij zich.
Jan vroeg zich af welke instantie zo'n merkwaardige verklaring had afgegeven.
Verder was de boswachter die ochtend nogal zwijgzaam. Het was alsof hem iets dwars zat en Jan vond het beter hem er maar op de man af naar te vragen.
"Ergens mee zit ...? ergens mee zit ...?" klonk het onheilspellend, "heb je het dan nog niet gehoord?"
"Nee, wat zou ik dan gehoord moeten hebben?"
De boswachter pakte hem ruw bij de mouw en trok hem achter zich aan tot naast het huis.
"Hier ..., luister ...!"
"Ik hoor niks," antwoordde Jan, toch enigszins van zijn stuk gebracht.
"Precies, dat is het hem juist! En dat is al sinds vanmorgen zo! Je hoort niets meer. Er wordt niet meer geschoten. Met andere woorden, ze hebben zich overgegeven of hebben hun biezen gepakt. Maar één ding is zeker: het is afgelopen. Afgelopen ... einde ... Schluß!
Hij hielp de aangeslagen boswachter met het gereedmaken van het voedsel dat hij naar mevrouw Starke zou brengen.
"Er gaat straks nog iemand met je mee," zei hij plotseling. "Weet je waar Van de Ven woont?" Dat wist hij; aan de andere kant van het bosje tegenover het huis van Van Buuren. Naast het klooster van de Carmelitessen. "Goed. Daar is vanmiddag een doofstomme kerel aangekomen, die ik dringend
moet spreken. Daarna breng jij hem weg. Je moet hem zo maar even gaan halen. Van de Ven weet ervan."
Pas toen drong tot hem door dat er iets niet klopte. Met een doofstomme kerel praten ...?
"'t Is nog geen 1 april, Van Buu ..."
"Ik begrijp wat je gaat zeggen," onderbrak die hem, "maar het zit zo. Die kerel is een Engelse officier en die spreekt dus alleen maar Engels. Om te voorkomen dat hij binnen de kortste keren tegen de lamp loopt, heeft hij een persoonsbewijs gekregen waarop staat dat hij doofstom is. Dan hoeft hij niets te horen en niets te zeggen, snap je. Horen, zien en zwijgen, zogezegd. Er zijn deze dagen in deze omgeving trouwens opvallend veel doofstommen van tussen de twintig en dertig jaar oud langs de weg," merkte Van Buuren glimlachend op, "en deze ene helpt toevallig mee om ze allemaal in één instituut te krijgen!"
Tegen het vallen van de avond fietste Jan, zonder een woord te wisselen, samen met de Engelsman van De Enck naar het huis van mevrouw Starke.
Twee dagen later, de graven waren gereed, gaf de Arnhemse brandweercommandant op eigen gezag opdracht de drie lijken, die nog steeds in de consistoriekamer lagen, te begraven. Met het oog op de volksgezondheid was het niet langer verantwoord de begrafenis nog langer uit te stellen. Dat nog niet alle formaliteiten waren vervuld, moest men dan maar op de koop toe nemen. Nood breekt wet.
43.
Toen haar zondagmiddag van het evacuatiebevel ter ore kwam, ontbood de gravin meteen de rentmeester om de ontstane situatie te bespreken. Behoorde de Gulden Bodem bij de wijken ten noorden van de spoorlijn die morgen geëvacueerd moesten worden? Het landgoed lag wel ten noorden van de spoorlijn.
Ook lag het ten zuiden van de Schelmseweg, de denkbeeldige grens met Schaarsbergen dat niet geëvacueerd behoefde te worden. Waarom zou ze blijven? Alleen om de moffen dwars te zitten. Maar het krioelde van de SS-ers en die trokken zich nergens wat van aan. Gräfin von der Goltz? De proleten wisten niet eens wat adel was!
De hoop dat de geallieerde legers Arnhem nog zouden bereiken, was intussen vervlogen. Werd Arnhem frontstad? Wat had een oude vrouw daar nog te zoeken?
Maar haar bezittingen in de steek laten? Vrijwel iedereen en alles achterlaten aan wie waaraan zij in de loop der jaren zo gehecht was geraakt? De overweging dat men haar zou kunnen uitmaken voor een tweede Wilhelmina maakte haar het besluiten moeilijk. Na uren van wikken en wegen besloot ze te evacueren. Haar dochter in Wijhe zou haar zonder twijfel met open armen ontvangen.
Tiemens zou alles in het werk stellen om op de Gulden Spijker te blijven teneinde, voorzover de omstandigheden dat toelieten, zijn functie van rentmeester te kunnen blijven uitoefenen. Er waren wel een paar redenen te verzinnen die op het eerste gezicht rechtvaardigden dat het evacuatiebevel niet op hem van toepassing was. Eigenlijk hoorde zijn rentmeesterswoning bij Schaarsbergen, waar ook de bezittingen van de gravin lagen. En had hij niet ook toezicht uit te oefenen op het Ehrenfriedhof? Nee, dat had hij niet, maar welke mof wist dat? Het klonk in elk geval goed.
Aan het eind van de middag kwam de rentmeester de Stroolaan weer optuffen en stopte bij Betje van Brakel. Op hetzelfde moment dat hij aan de bel trok, begon het kloosterklokje te luiden. Nou, zo hard had hij nu ook weer niet getrokken, grinnikte Adriaan om z'n eigen grapje.
Een uurtje later meldde Irene zich bij de gravin en begonnen beiden met het inpakken.
Allen ondergingen de ernst van het moment. De gravin ging de kring rond om allen de hand te drukken: Pluim met vrouw en kinderen, de vrouw van Busser, Tiemens met vrouw en kinderen, Zuidereng met vrouw, Irene en het andere meisje.
"Moge God jullie allen sparen," wenste zij hun tenslotte toe.
Tuinman Busser die bij de deur van de auto aan de bestuurderskant stond, wenkte zijn vrouw om de gravin even behulpzaam te zijn bij het instappen.
Diep door de veren zakkend verdween de zwaar beladen wagen weldra uit het zicht. Men keek elkaar aan. Dat was het dan. "Benieuwd of we haar ooit terugzien," verwoordde Zuidereng wat de anderen dachten.
44.
Het werd Jan allengs duidelijk, dat Van Buuren de verzorging van tientallen achtergebleven parachutisten regelde. Als de Duitsers hem daarvoor te pakken zouden krijgen, had hij geen schijn van kans meer. Hoe langer hij er over nadacht, hoe meer ontzag Jan voor deze onvermoeibare man kreeg. Wie zou zich na drie jaar Duits tuchthuis niet gedeisd houden, God op z'n blote knieën dankend dat hij het er levend van afgebracht had?
Driemaal in de week begeleidde Jan dokter Van Gulik naar het Jachthuis van mevrouw Starke, waar hij spreekuur hield in de bijkeuken. Er waren nogal wat parachutisten die herstellende waren van hun verwondingen. Regelmatig moest Jan in het donker 'doofstommen' van het huis van Van de Ven overbrengen naar het Jachthuis. Hij vroeg zich af waar die kerels toch steeds weer vandaan kwamen.
Uit het feit dat de benodigde hoeveelheid eten voor het Jachthuis afnam, leidde hij af dat ze van daar ook weer verder gingen naar andere onderduikadressen. Het Jachthuis deed blijkbaar dienst als doorgangshuis.
Het zou wel verband houden met de activiteiten van die Engelse officier die zijn schaapjes bij elkaar probeerde te krijgen, vermoedde hij. Hij wilde Van Buuren niet vragen hoe de vork precies in de steel zat. Als die vond dat hij dat moest weten, zou hij het hem wel vertellen en anders liet hij toch niets los.
Begin oktober werd het wat rustiger op Schaarsbergen. Het werd met de dag minder waarschijnlijk dat de geallieerden nog voor de winter een nieuwe poging zouden wagen om de Rijn over te steken. Arnhem was frontstad geworden en zou dat wel tot het voorjaar blijven. Steeds meer evacués trokken weg om elders in den lande bij familie of vrienden voor de winter onderdak te komen. Zo nu en dan vielen er granaten, waarschijnlijk bedoeld voor het geschut dat was achtergebleven. Ze vielen echter nogal onnauwkeurig en troffen zelfs enkele keren woningen, zonder overigens slachtoffers te maken.
Bij Arnhem mochten de geallieerden dan een slag hebben verloren, elders gaven ze zich nog niet gewonnen. In de Betuwe werd vooral bij Elst nog zwaar gevochten, dat was in Schaarsbergen nog goed te horen. Ook in Brabant woedde de strijd in alle hevigheid voort. Bijna dag en nacht trokken ontelbaar veel bommenwerpers naar Duitsland. De bombardementen op het Ruhrgebied waren hier 's nachts soms als een dof gerommel te horen.
De Nazi's leken niet meer te kunnen voorkomen dat hun fabrieken stelselmatig in
puin werden gegooid. Brandstof werd steeds schaarser. Het schrijnend gebrek daaraan viel af te lezen aan de manier waarop de soldaten van het 'Herrenvolk' zichzelf en hun uitrusting verplaatsen moesten. Steeds vaker gebeurde dat met paardenractie of gewoon met handkracht en te voet.
Het was slecht gesteld met de oude Germaanse trots! Maar boswachter Van Buuren en rentmeester Tiemens tuften nog steeds onbekommerd rond dank zij de Duitse benzine!
Op een sombere najaarsochtend besloot Jan eens een kijkje te gaan nemen bij wat er van Divisionsdorf over was. Hij liep langs de kerk, stak de Kemperbergerweg over, passeerde het grote huis Berkenhof en kwam weldra bij het eerste bakstenen gebouw van Divisionsdorf. In die hoek van het terrein stonden een stuk of vijf, zes gebouwen, niet ver van elkaar af. Op het eerste oog waren ze ongeschonden, maar er was geen ruit meer heel. Hij trad door een vernielde deur een donkere portaal binnen en kwam in een gang met aan weerszijden kamers. De kamers waren leeg; geen bedden, geen kasten, geen tafelels, geen stoelen. Alles was weg. De wasbakken in de wasruimte waren stuk geslagen, de kranen en hele stukken leiding waren verdwenen. In betere tijden moesten het geen onaardige onderkomens zijn geweest.
Na nog een paar barakken geïnspecteerd te hebben, geloofde hij het verder wel.
Het sanatoriumgebouw stond er troosteloos bij. De geblakerde muren werden nog enigszins aan het oog onttrokken door het neerhangende camouflagegaas, waartussen gekleurde plukken glaswol gedraaid zaten.
Hij stapte langs de openstaande toegangsdeur het gebouw in. Achter de drempel stond op de granito vloer een paar centimeter drapperig water. Er hing nog steeds een brandlucht in het gebouw. Onwillekeurig, zonder er bij na te denken, liep hij voorzichtig de glad geworden trap op naar de eerste verdieping. Het trappenhuis had een paar treffers geïncasseerd. Op enkele plaatsen zaten grote gaten in het beton en was roestige betonijzer zichtbaar. Daar was de kamer van Grabmann. Hij stond op de drempel, een vreemd gevoel beving hem. Hoe lang geleden leek het dat hij hier met Maria was geweest? Hij stapte binnen.
Van het bureau en de stoelen was nog slechts verwrongen roestig staal over. Hier had hij gezeten, Maria daar en de kolonel, ja, hij was toen nog kolonel, daar. Op de muur tussen de ramen had de kaart gehangen. De vloer van de kamer was bedekt met een papperige laag van half verbrand papier en ondefiniëerbare donkere smurrie.
De verzengende hitte van het vuur had de kasten langs de muur half in elkaar doen zakken en ze veranderd in roestige wrakken. Hij hurkte en rommelde in de restanten van ordners die nog op de onderste schappen van de stalen kasten stonden. Het vuur had alleen vat gehad op het papier aan de buitenkant. Meer binnenin was het alleen aan de randen wat geschroeid. Rapporten, notulen, weerkaarten, formulieren met alarmmeldingen, Abschussmeldungen, verlieslijsten, telexberichten, sterktelijsten, lijsten met radiofrequenties, grafieken over aanvallen ... Ordners vol. Allemachtig, wat hielden die gasten allemaal niet bij! En dit was alleen de kamer van die Grabmann nog maar.
Wat verder stootte hij op glasscherven en een deels verkoold stukje hout. Het leek wel een stukje van een fotolijst. Hij schoof een stuk karton aan de kant.
Daaronder kwam een betrekkelijk groot vel papier te voorschijn. Het zag er nog goed uit. Hij pakte het bij een punt, het water droop er af. Hij draaide het.
Hij floot tussen z'n tanden ... dat was aardig ... dat was verdomd aardig: de kaart die achter Grabmann aan de muur had gehangen! Dat was nou wat je noemt een aardig souvenirtje! Hij bekeek hem vluchtig: zag er helemaal niet slecht uit. Hij vouwde de natte kaart voorzichtig op en stak hem in de binnenzak. Thuis
zou hij wel eens rustig bekijken wat er nu precies op stond. Nu moest hij eerst zijn verkenningstocht af maken.
Er waren vast nog niet veel mensen vóór hem in het sinistere gebouw geweest. De vrees voor alles wat Duits was of geweest was, zat er bij velen diep in. Bovendien was men als de dood voor mijnen en andere explosieven.
Verschillende kastdeuren waren nog gesloten met de sleutel in het slot. Andere stonden wagenwijd open en bewogen soms in de tocht. Hij liep diverse kamertjes in en uit. Ze boden allemaal dezelfde troosteloze aanblik van verbrande meubels en verstrooide documenten. Zouden de moffen zelf de boel overhoop hebben gehaald en in de brand gestoken hebben?
Aan het eind van de lange gang keek hij uit op een groot stenen gebouw aan de bosrand. Uitgebrand. Het moest de oude gevechtspost zijn geweest, de voorganger van de bunker aan de overkant van de Koningsweg. Vanaf de Koningsweg had hij het gebouw nooit gezien. Geen wonder, het werd geheel aan het oog onttrokken door het grote sanatoriumgebouw. Zouden de Engelsen dat ding soms voor de bunker hebben aangezien? Het zou toch niet waar zijn? Met afschuw in zijn ogen keek hij naar het gebouw met zijn dikke bakstenen muren en vensters als holle oogkassen in een doodshoofd. Van de grote villa die in de zuidwestelijke hoek van het terrein lag, stonden alleen de muren en enkele schoorstenen nog overeind.
"Goeie genade ... als dat geen bommenwerper is geweest ..." Hoogst verbaasd keek Jan naar het uitgebrande vliegtuigwrak, pal naast de zijmuur van de villa. Het had een haartje gescheeld of het toestel was er dwars doorheen gegaan. Het moest een redelijk geslaagde noodlanding hebben uitgevoerd, concludeerde Jan, want de motoren met omgebogen propellers lagen zo te zien nog in dezelfde positie als ze aan de vleugel hadden gezeten. De staart lag wat verder naar achteren, het kielvlak gekanteld.
Jan floot tussen zijn tanden door. Benieuwd wanneer de Stirling - want dat was het geweest, aan de staart te zien - daar was terechtgekomen. Hij had er niets van gemerkt, terwijl hij hemelsbreed op maar een paar honderd meter afstand woonde! Het vliegtuig had een brede baan door een jong dennenbos getrokken voordat het op het sanatoriumterrein tot stilstand was gekomen. Hij floot opnieuw, waarna hij zich omdraaide en de donkere gang weer in liep. Als de piloot het toestel nog redelijk goed aan de grond had weten te zetten, dan had de hele bemanning in elk geval een heel goede kans gemaakt er zonder kleerscheuren af te komen.
Hij opende een deur waarachter hij een werkhok, een bezemkast of iets dergelijks vermoedde. Er stonden inderdaad wat bezems en een paar zinken emmers, de dweilen nog over de rand. Het zag er allemaal nog prima uit. Helemaal in de hoek, hij had hem bijna over het hoofd gezien, hing een dikke soldatenjas. Hij wipte hem van de haak en bekeek hem eens goed in het licht.
"Een prima jas nog, Luftwaffe kwaliteit," mompelde hij.
Als de kraagspiegels eraf waren, kon hij er in de winterdag, zo bij huis of op het kerkhof bijvoorbeeld, nog een goede winterjas aan hebben. Je zag wel meer mensen met zulke jassen lopen.
Met twee emmers aan de bezem, de bezem over de schouder en de dienstjas binnenstebuiten opgerold onder de arm, wandelde hij terug naar huis, niet ontevreden over de opbrengst van zijn inspectietocht die onbedoeld op een strooptocht was uitgelopen.
Mevrouw Jespers was bijzonder ingenomen met de emmers en bezem die hij haar schonk onder de voorwaarde, dat ze zijn winterjas zou fatsoeneren. De doorweekte kaart prikte hij achterstevoren op de binnenkant van de kastdeur. Daar kon hij rustig drogen.
Boswachter Jansen liet weer een vracht hout voor de dominee brengen. Jan vroeg de voerman of Jansen ook iets over zijn hout had gezegd. Vorig jaar had hij immers twee bomen gekregen. Nee, Jansen had niets gezegd, maar hij wilde hem er nog wel even naar vragen. Hij zag hem die middag toch nog.
Tegen het eind van de middag hoorde Jan het paard opnieuw het heuveltje naar de pastorie op komen sjokken. Jansen had gezegd, dat hij het hout voor de kerk wel voor niets kreeg, meldde de voerman. Dat was een meevaller. De voerman tikte beleefd aan de pet toen Jan hem een flinke fooi toestopte.
Na het 'sanatorium' was de bunker aan de beurt om aan een eerste inspectie te worden onderworpen. Jan bracht een stallantaarn in gereedheid en wachtte tot het donker was. Voor deze expeditie was geen daglicht nodig en hij werd liever ook niet in de buurt van het verlaten gebouw gezien.
De eigenlijke bunker had in elk geval aan de voorkant een ingang, die was ondergebracht in een massieve aanbouw. Halverwege de smalle gang die dwars door die aanbouw liep, keek men in een donker gat, waarin een brede betonnen trap leek te verdwijnen.
Beneden aangekomen, vond hij de weg versperd door zware stalen deuren. Hij liet het licht van de lantaarn er langs glijden. Nee, die konden alleen van binnenuit worden geopend. Geen nood. Had Maria hem niet verteld, dat je ook vanuit het bijgebouw de bunker kon binnengaan? De zware deur van het bijgebouw stond open. Daarachter lag een ruim trappenhuis. Eerst de gang maar proberen die op de begane grond langs de bunkerwand liep. Het leverde niets op. Een verdieping hoger vond hij halverwege de gang de opening in de bunkerwand, die met een zware stalen deur kon worden afgesloten. Het was een soort kluisdeur die in geweldige scharnieren hing.
De adem werd hier bijna afgesneden door een penetrante brandlucht.
Jan zette zijn gewicht tegen de op een kier staande deur die langzaam in beweging kwam. Opeens drong het tot hem door dat hij zich niet in een zijgangetje bevond, maar feitelijk midden in het gat door de
"bunkermuur stond! Hij paste af ... vier meter bijna; wat een gang van vier meter lang leek, was niets anders dan een hol door het beton. Eenmaal door de muur kon hij links of rechts een gang in lopen.
De lucht was verstikkend en de lamp verspreidde nauwelijks licht. De muren waren zwart aangeslagen en absorbeerden vrijwel al het licht. Achter hem wervelde stof op.
Na een meter of vijftien, twintig misschien, kwam hij bij een hoek waar hij alleen naar rechts kon.
Hij vermoedde, dat hij hier achter de muur zat die naar de Koningsweg was gekeerd.
Hij bescheen de muur. Onder de roetaanslag waren letters zichtbaar. Hij veegde het roet weg. Er verschenen rode letters: Rauchen bei Fliegeralarm verboten! Hij probeerde zich voor de geest te halen wat Maria had verteld over de drukte die er tijdens een luchtalarm heerste. Hij luisterde ... en hoorde niets,
absoluut niets. Het was volkomen stil tussen deze muren van vier meter dik.
Zonder het te willen en zonder er iets tegen te kunnen doen raakte hij onder de indruk van
dit immense brok beton. Het isoleerde de bezoeker volledig van de buitenwereld. Wanneer je hier binnen was, was er geen buitenwereld meer. Het gaf een beklemmend gevoel. Een slecht oord voor lijders aan claustrofobie!
Na een meter of tien kwam hij bij een trappehuis uit.
"Daar beneden zal de trap van buiten wel uit komen ...," dacht hij hardop.
Behoedzaam ging hij naar beneden. En inderdaad, hier moest hij zich aan de andere kant van de dikke stalen deuren bevinden. Hij had de indruk dat hij niet lager kon. Hier stond hij waarschijnlijk op de bodem van het gebouw. Hij liep een smal gangetje in, dat weldra werd geblokkeerd door puin en bossen
kabels die uit een gleuf hingen. Ongelooflijk, zoveel. Als dat allemaal telefoonkabels waren,
dan waren er honderden telefoonverbindingen zijn geweest!
De rooklucht werd ondraaglijk, hij werd er onpasselijk van. Met de zakdoek voor de mond maakte hij rechtsomkeert. Een langere verkenningstocht moest maar wachten tot de ergste stank verdwenen was. Dit was niet te harden. Na een paar minuten stond hij weer buiten en ademde de frisse lucht met volle teugen in.
"Ik weet niet of het je is opgevallen, maar er loopt hier al een paar dagen een vent rond die
ik niet helemaal vertrouw. Ik heb het idee dat hij de boel hier in de gaten houdt," maakte Van
Buuren Jan deelgenoot van zijn ongerustheid. "Ik vertrouw het niet. Misschien hebben ze lont geroken."
"Wat nu?" vroeg Jan die zag dat het hem ernst was.
"Mijn vrouw en de kleine meid zijn gisteren naar haar familie in Friesland vertrokken. Ik vond het niet langer verantwoord ze hier te houden. En verder moeten wij de zaken even wat anders gaan aanpakken, denk ik. We zullen de aandacht wat moeten afleiden. Als jij straks nou eens binnendoor rijdt en de spullen voor de verandering bij Rust Wat aflevert in plaats van bij mevrouw Starke? Je fietst vervolgens gewoon naar huis en komt, wanneer het donker is, lopend hier naar toe. Intussen moet ik nog even op de motorfiets weg."
"Lopend ...? Waarom?"
"Ja, lopend. En je hoort nog wel waarom. Hoe lang is het lopen, dacht je? Drie kwartier, hooguit een uur?" Drie kwartier had hij toch wel nodig, dacht Jan. Op de vraag wat er moest gebeuren met de spullen die hij naar Rust Wat bracht, antwoordde de man in het groen dat dat van later zorg was.
Diep weggedoken in de kraag van zijn jas sjokte hij voort. Koude regen geselde in vlagen zijn gezicht. De wind was aangewakkerd en joeg door de kruinen van de bomen. Takken kraakten en schuurden langs elkaar. Zo hier en daar lag dood hout op het pad. Flarden van heldere klanken mengden zich met het geluid van het bos. Het kloosterklokje! Tien uur, hij was goed op tijd. De boswachterswoning was niet ver meer.
Zoals afgesproken liep hij eerst behoedzaam in een boog rond het huis. Niets wees op onraad. Hij klopte vervolgens zachtjes op de achterdeur. Van Buuren kwam naar buiten. Hij had een cape om en laarzen aan. Hij sloot de deur zorgvuldig af en gebaarde Jan hem te te volgen.
Ze staken het veld achter het huis over, kwamen op een bospad, sloegen dat rechtsaf in en bleven het volgen tot ze bij de straat kwamen. Die staken ze vervolgens over. Ze gingen nu in de richting van het klooster, wist Jan. Van Buuren hield halt en drukte Jan, die bijna tegen hem opbotste, een hand op de schouder ten teken dat hij moest hurken. Zeker vijf minuten bleven ze roerloos zitten. Geen enkel verdacht geluid of beweging ... Van Buuren nam geen enkel risico.
Even later stonden ze voor de bijkeuken van Van de Ven. Vrijwel onmiddellijk na het kloppen verscheen een donkere gestalte in de deuropening. Hij moest hen hebben verwacht. Ze schoven naar binnen. Er brandde geen licht, doch uit het geritsel van kleding, gefluister en geschuifel van schoenen, maakte Jan op dat er heel wat mensen bij elkaar waren. Zo hier en daar werd ingehouden gekucht. Eerst nu vertelde zijn begeleider wat de bedoeling was. Er waren hier vijftien parachutisten bij elkaar gebracht, die vannacht overgebracht zouden worden naar De Lange Hut. Of hij wist waar dat was?
"Precies, het huis van Van Heeckeren. Zelf bemoeit hij zich trouwens niet met de onderduikers,
dat is het werk van Jeanne Lamberts, z'n stiefdochter. We gaan te voet, ik voorop, jij als laatste man. Voor het handhaven van het verband houden we een touw vast. Onderlinge afstand een meter of zes.
Bij het geringste onraad zoeken we onmiddellijk dekking in het bos. Verliezen
we het contact, dan zet jij op eigen gelegenheid de tocht voort met de mannen die je nog over
hebt. Het wachtwoord luidt 'big market', dat wil zeggen het aanroepwoord 'big' en het weerwoord 'market'."
Ook de Engelsen kregen de laatste instructies.
Het touw ging van hand tot hand. Jan stelde zich bij de deur op. Van Buuren was de eerste
die in het duister verdween, spoedig gevolgd door de tweede man. Tegenover Jan stond een Engelsman die, al naar gelang nodig, de mannen even tegenhield of juist aanspoorde om hun plaats aan het touw in de nemen. De man meldde dat het nu zijn eigen beurt was en dat Jan achter hem moest aansluiten.
Het was een ideale nacht voor een dergelijke onderneming. Het weinige geluid dat de als een duizendpoot door het bos slingerende colonne voortbracht, werd volledig overstemd door de krachtige wind. Alleen wanneer zijn voorganger met zijn kistjes een steen in het pad raakte of wanneer een tak onder zijn schoen knapte, wist Jan dat hij er nog steeds liep. Het was aardedonker, je zag geen hand voor ogen.
Voor deze manschappen moest zo'n verplaatsing, gezien het gemak en de discipline waarmee zij die uitvoerden, zuiver routine zijn. Jan vroeg zich af of er gewonden bij waren. Aan het tempo was het in elk geval niet te merken. Hij had moeite om hen bij te houden. Ze wilden naar huis, dat was duidelijk!
Ze naderderden een bosrand. Het touw verslapte, de colonne hield stil. Niemand zei iets.
Ze moesten onderhand in het westelijk deel van Warnsborn zijn. Als vanzelfsprekend zochten de mannen dekking tussen de bomen. Jan hoorde Van Buuren zacht zijn naam roepen. In het stuk voor hen, vertelde de boswachter, stond een batterij luchtdoelgeschut. En ofschoon verkenningen hadden uitgewezen, dat de Duitsers die erbij hoorden geen dienstkloppers waren, moesten ze toch rekening houden met vijandelijke patrouilles.
Om de beweeglijkheid te vergroten en de kans op ontdekking te verkleinen, werd de groep nu
gesplitst. Het touw werd eenvoudig door midden gesneden. Van de eerste helft nam hij, Van Buuren, de leiding. Na tien minuten zou Jan met de overige mannen volgen.
Nadat ze de te volgen route hadden doorgenomen, verdween Van Buuren in het duister. Jan haalde de mannen bij elkaar om ze te instrueren. Het waren er zeven. Ze staken de Harderwijkerweg over en sloegen na een paar honderd meter rechts een laan in, die hen opnieuw een bos in voerde. De onverharde laan kwam ongeveer ter hoogte van De Lange Hut op de Koningsweg uit. Die staken ze over, waarna ze verder trokken langs een bosrand.
Plotseling sloeg op de nabij gelegen boerderij van Vos de waakhond aan. Jan kende het beest maar al te goed en hoopte dat hij vast lag, anders was Leiden in last. Na nog een paar maal zijn plichtsbetrachting ten gehore te hebben gebracht, geloofde het beest het wel. De laatste tweehonderd meter naar De Lange Hut, waarvan de schoorstenen en daklijnen zich zwak tegen de donkere hemel aftekenden, verliep zonder moeilijkheden.
Als laatste glipte Jan de garage van het stijlvolle, afgelegen buitenhuis binnen. De deur sloot zich geluidloos achter hem. Er werden twee stallantaarns ontstoken. In onberispelijk Engels verwelkomde Jeanne Lamberts de zojuist aangekomenen in haar huis en nodigde hen voor een warme kop soep en sandwiches.
De spanning was geweken, het geroezemoes ging weldra over in gelach. Nieuwsgierige gezichten kwamen om de hoek van de zijdeur. Opgetogen kreten van herkenning, enthousiaste omhelzingen en geklop op ruggen volgden.
Wie niet in wonderen geloofde, zou hier eens om de hoek moeten kijken, bedacht Jan. Hier kon je doofstommen horen spreken, in vreemde tongen nog wel! Hier gingen profetieën in vervulling.
Eerst nu viel hem trouwens op hoe klein de meeste parachutisten waren.
Na een klein half uurtje besloten de beide gidsen naar huis terug te keren.
Het afscheid was allerhartelijkst.
45.
"Ze zijn weg."
"Wie zijn er weg?" vroeg Jan die niet direct begreep wie Van Buuren bedoelde."
"De parachutisten ..., die kerels die wij twee dagen geleden naar De Lange Hut hebben gebracht."
"Weg? ... opgepakt?" schrok Jan. Hij voelde dat hij een kleur kreeg. Hij herinnerde zich het ongure type waarover de Warnsborn-baas zich ongerust had gemaakt.
"Nee, man. Ze hebben de benen genomen. Afgelopen nacht zijn ze met zo'n 120 man de Rijn overgestoken. Weet je wie ook mee is? Je kent hem misschien wel: een jongen van Polman van de Koningsweg. Dick Polman."
Polman ... Polman ... Polman van de Koningsweg, natuurlijk ... Ze woonden vlak voor het missiehuis Vrijland, waar de Luftwaffe de paters had uitgejaagd om het zelf in gebruik te nemen. Polman was zijn verste adres, in oostelijke richting althans.
Dick Polman ... ja, hij dacht wel te weten wie hij was. Een dapper jong, volgens de boswachter, "en voor de donder niet bang."
46.
"Het heeft wel moeite gekost, maar ik heb ze toch bij elkaar gekregen," zei de schilder niet zonder trots tegen de dominee en hij streek tevreden over zijn witte sikje. "Met al die geruchten dat Schaarsbergen morgen om tien uur geëvacueerd moet worden, leek het me het beste om maar niet te lang te wachten met de boel dicht te maken. Je weet maar nooit wat die moffen zich nog in het hoofd halen ..."
Het maakte Jespers weinig uit waar Haan zou beginnen. Als hij die armoedige platen triplex maar zo vlug mogelijk kwijt was.
Haan had zich in een smetteloos witte overall gehesen en begon de touwtjes voorzichtig los te maken, waarmee hij het pakket ruiten aan de fiets had bevestigd.
"Je vindt niet veel glas meer waar nog zulke ruiten uit te snijden zijn."
Terwijl Haan al het gereedschap voor het karwei - zoals een hamertje, enkele beiteltjes, een glassnijder, nijptang, koevoetje, krabbertje, een stoffertje - uit de grote leren tas opdiepte, haalde Jan de lange trapleer uit de schuur. Haan inspecteerde de ladder met een wantrouwige blik en probeerde de onderste trede
uit: "Het is te hopen dat die andere leer van de dominee wel wat degelijker is dan deze," merkte hij droogjes op, "want anders komt hij niet erg hoog." De oude Haan had wel humor.
In het, zij het niet blindelings, vertrouwen dat deze leer hem voldoende steun zou blijven bieden, klom de schilder voorzichtig omhoog.
Jan vroeg of hij hem nog langer nodig had. Nee, hij kon het nu wel alleen af. Dat kwam dan goed uit, want hij was van plan om vandaag naar het kerkhof te gaan. Met de winter voor de deur werd het tijd om weer een stuk grond met blad af te dekken. Uit voorzorg hield hij daarbij rekening met meer begrafenissen dan vorig jaar. Het waren onzekere tijden met het front zo dichtbij ...
"Jan, Jan ... direct naar huis komen ... we moeten allemaal het huis uit ..." Het was de oudste
dochter van Jespers die op de fiets kwam aangejakkerd en op afstand al tegen hem begon
te roepen. Ze smeet de fiets tegen het hek en rende de begraafplaats op. Hijgend stond ze naast hem stil en keek hem met wilde ogen aan.
"Wat is er meisje, vertel nou eens rustig wat er is gebeurd," trachtte Jan haar te kalmeren. Met horten en stoten kwam eruit ... dat de Duitsers hen en alle mensen in de buurt hadden bevolen hun huis binnen een uur te verlaten. Ze hadden een uur de tijd gekregen om zich klaar te maken voor de evacuatie. Na dat uur moesten ze op de straat staan, gereed voor vertrek. Vader had nog gezegd, dat hij dominee was, maar daar hadden ze zich niets van aangetrokken. Ongeveer een kwartier geleden waren de Duitsers het komen zeggen.
Jan stuurde Mientje direct terug: "Zeg maar dat ik er aan kom." Hij bracht de kruiwagen, de hark en de greep naar het baarhuisje en holde naar huis. De Jespers' waren al druk aan het pakken. Haan was radeloos. Hij wilde terug naar huis, maar mocht niet. Ook het zuidelijk deel van Schaarsbergen, waar hij woonde, werd geëvacueerd. De mensen daar waren, volgens de Duitsers, al aan het wegtrekken. Om chaos te voorkomen stond de bezetter alleen verkeer toe dat het dorp uitging. Ze waren onvermurw-
baar. Omdat hij zijn schamele bezittingen in een oogwenk gepakt kon hebben, besloot Jan
eerst zijn licht op te steken bij twee Duitsers die voor de kerk druk stonden te overleggen.
Of iedereen moest evacueren, wilde hij weten. Nee, niet iedereen. Boeren mochten blijven. Evenzo brandweerlieden en mensen van de Technische Nothilfe. Verder waren ambtenaren die onmisbaar waren voor het bestuur en arbeiders van het vliegveld vrijgesteld.
"En een Totengräber? Er zal toch op z'n minst één Totengräber moeten zijn," probeerde Jan op goed geluk.
Ze raadpleegden hun lijst. Nee, een doodgraver stond er niet op. Ze twijfelden. Jan rook zijn kans. De Duitsers waren als de dood voor besmettelijke ziekten en epidemieën.
"Een vakbekwame doodgraver kon toch niet worden gemist? Stel je voor dat ..."
Zijn pleidooi vond weerklank. Ze zetten zijn naam, beroep, adres en nummer van zijn persoonsbewijs op een lijst. Hij kon voorlopig blijven en zou er nog wel meer van horen.
"Zal ik de transportfiets halen?" bood Jan Jespers aan, "ik gebruik hem toch niet."
Jespers nam zijn aanbod met twee handen aan.
Een tas met papieren, kostbaarheden en ander kleingoed waar ze erg aan waren gehecht, verdwenen in de mand voor op de fiets. Op de mand en over de twee koffers op de bagagedrager werden de dekens en lakens vastgebonden. De fietsen van mevrouw Jespers en de kinderen werden volgeladen met kleren, potten en pannen.
Haan bracht de ruiten die hij met zoveel moeite bij elkaar had gespaard, de verf en de stopverf
naar de kelder. Hij was nog beziggeweest met het verwijderen van de oude stopverf uit de ramen, toen
de evacuatie werd aangezegd. De schilder was snel klaar. an de ene kant van het stuur hing zijn leren
tas, aan de andere kant een blik met kwasten. Dat was alles. Wel erg weinig, vergeleken met de vracht die de Jespers' mee hadden te zeulen, vond ook Haan en bood aan om vande anderen het nodige over te nemen.
Een Duitse soldaat kwam het pad naar de kerk op en maande hen zich op de straat op te stellen. Jan, die Jespers beloofd had voor zijn huis en haard te zullen zorgen, liep met hem mee naar de straat om nog een aantal zaken door te praten. De meubels zou hij zoveel mogelijk in één kamer opslaan en met de overgordijnen afdekken. De boeken, waaraan Jespers bijzonder was gehecht, zou hij naar de kelder brengen. Om te voorkomen dat er vorstschade zou ontstaan, beloofde hij toe bij strenge kou de
kamerkachel te zullen stoken en alle binnendeuren open te zetten. Het zou tevens het
vocht een beetje uit het onbewoonde huis houden.
De weckflessen en de wintervoorraad aardappels in de kelder kon hij met een gerust hart aanspreken.
Ze zetten de fietsen tegen de bomen langs de weg. Ze zwaaiden naar het gezin van de
bovenmeester, dat ook al op de weg stond. Het werd steeds drukker.
Het waren lang niet allemaal inwoners van Schaarsbergen. Velen werden nu gedwongen voor de tweede keer te evacuëren.Het wachten was nu op het vertreksein. Het kwam na een half uur. Handen schudden,
wensen voor een behouden tocht en een hopelijk spoedig weerzien. Jespers zou zo snel mogelijk proberen te laten weten waar ze terecht waren gekomen. Jan drukte hen op het hart zich geen zorgen te maken over hetgeen ze moesten achterlaten. Hij zou er als een goed huisvader voor zorgen.
Hij keek ze na totdat zij zich bij De Kruishorst een laatste maal omdraaiden en zwaaiden, waarna ze
rechtsaf de Koningsweg insloegen. Haan, de witte overal nog aan, was de laatste van het groepje die uit het gezicht verdween.
Er leek geen einde te komen aan de stoet van op drift geraakte mensen. Ze waren terneergeslagen, menigeen liep met gebogen hoofd naast hoog opgetaste fietsen. Om niet de indruk te wekken dat hij nieuwsgierig was, sloeg Jan de trieste optocht van een afstand gade. In de loop van de middag werden de gaten in het lint groter, de stroom droogde langzaam op.
"Goeie genade ..."
Daar had je Tiemens, de makelaar ... Haan, die bij hem in de buurt woonde, had vanochtend nog verteld, dat zowel Tiemens als z'n vrouw weer ziek waren. Twee van hun kinderen waren zolang bij de 'Hanen' ondergebracht.
Het ging moeizaam, ze kwamen slechts langzaam vooruit. Zij duwde een kinderwagen waar ook nog een vracht dekens op lag. Hij en de oudste van de jongens, het moest de belhamel zijn die de ruiten van de werkplaats van Matser had ingegooid, zeulden volgeladen fietsen mee. Drie jongens sjokten met een witte geit aan een touw achter hen aan. Een meisje met een hoofddoek om liep achter een wieg op hoge wielen; het Jodinnetje. Regelmatig stonden ze even stil.
Dat kon nooit goed gaan. Zij zouden op deze wijze hopeloos achterop raken. Jan had met de stumperds te doen, maar moest machteloos toezien.
Later hoorde hij van rentmeester Tiemens, die met zijn zonen ook de tweede evacuatiegolf had doorstaan en nog steeds in de Gulden Spijker woonde, dat zijn neef en diens gezin toch veilig waren aangekomen. Vanaf Terlet waren ze de volgende dag met een auto naar Apeldoorn gebracht.
Was er dan toch nog gerechtigheid ...?
Twee weken nadien kwam een man op doorreisiemand uit Jan een briefje van Jespers brengen. Via Loenen en Eerbeek was het gezin uiteindelijk behouden in Brummen aangekomen. Ze hadden bij familie onderdak kunnen krijgen en wilden proberen daar te blijven totdat ze naar Schaarsbergen konden terugkeren.
Onderaan het briefje hadden de meisjes een korte groet gekrabbeld.
Nadat hij alle maatregelen had getroffen om de spullen van de familie zo goed mogelijk te beschermen, brak een tijd van verveling aan. De avonden werden langer, de nachten kouder. Kort voor de kerst besloot hij te verhuizen naar de keuken van de pastorie. Het was beter dat de pastorie bewoond was. Het zou anderen er bovendien van weerhouden er op een onbewaakt ogenblik hun intrek in te nemen. Bijkomend voordeel was dan nog dat hij kon volstaan met het stoken van slechts één kachel, het fornuis in de keuken.
Bij het leeghalen van zijn kast viel zijn oog op het papier dat hij op de binnenkant van de kastdeur had geprikt. De kaart uit Grabmanns kantoor. Die moest hij ook maar meenemen.
Korte verkenningstochtjes naar enkele uithoeken van Schaarsbergen leerde hem, dat het dorp als gevolg van de evacuatie niet zo leeggestroomd was als hij aanvangelijk had aangenomen. De boeren waren er allemaal nog en van de burgers en buitenlui waren er heel wat in geslaagd als medewerker van de Technische Nothilfe, als lid van de brandweer, als behorend tot de 'Verwaltung' (waartoe ook de NSB'ers bleken te worden gerekend) of als werker voor de Wehrmacht een vergunning te bemachtigen om te blijven.
Tot zijn voldoening stelde Jan vast dat ook Materman, als lid van de bosbrandweer van Schaarsbergen, op zijn post was gebleven. De klandizie van zijn kapsalon was echter danig teruggelopen. Van de sfeer die er voor de luchtlandingen had gehangen, was niets meer over. De klanten, waarvan er velen elkaar niet kenden, wisselden nauwelijks nog een woord.
De FLAK-stelling bij de boerderij Het Wapen van Brantsen was ontruimd en Zuidereng was inmiddels weer terug op zijn boerderij.
De Duitse soldatenbegraafplaats, die er ooit zo goed onderhouden had bijgelegen, was overvol en maakte een verwaarloosde indruk. De gedrongen houten kruisen stonden schots en scheef op de talrijke nieuwe graven. Langs het pad lagen de resten van een uitgebrand vliegtuigwrak. Er naast waren enkele kruisen van latten in de grond gestoken. De arme donders. Neergestort op een Duitse soldatenbegraafplaats ...
Het kruidenierswinkeltje in de Stroolaan lag er verlaten bij. Er werd in elk geval geen brood meer gebakken. De oude vrouw en het meisje leken ook vertrokken.
Als brandmeester had Van Buuren permissie om in zijn huis te blijven wonen. Maar telkens wanneer Jan bij hem aan ging, trof hij hem niet thuis. Hij scheen het nogal druk te hebben met het opnemen van de schade die de gevechtshandelingen 'zijn' Warnsborn hadden toegebracht.
Ook de Geitenbeek'en vond hij nog op hun post. Zij hadden geen bevel tot evacueren ontvangen. In de ogen van de Duitsers woonden zij waarschijnlijk buiten Schaarsbergen. Ze hadden alle nodige voorbereidingen getroffen die nodig waren om op hun afgelegen locatie de winter door te komen. De varkens waren geslacht, de weckflessen goed gevuld.
Het werk in de bossen, die op sommige plaatsen ernstig onder de luchtaanvallen hadden geleden, lag stil. Geitenbeek en zijn zoon verleenden nu hand- en spandiensten aan het noodziekenhuis dat in het Kröller-Müller museum op De Hoge Veluwe was ingericht.
De familie Van Heeckeren van Molecaten resideerde nog op De Lange Hut. Zij bood er bovendien nog steeds onderdak aan een groot aantal ontheemden uit de stad. Jeanne Lamberts, de kordate stiefdochter van de baron, belastte zich met de zorg voor allen. Onderweg in haar zwarte rijtuigje om voedsel te vergaren, werd zij een vertrouwde verschijning op de wegen en paden in de wijde omgeving.
47.
De sterren schitterden al vroeg aan de diepblauwe hemel. De heldere en bijna volle maan spreidde een bleke gloed over de sneeuw die enkele dagen tevoren was gevallen. Het beloofde een bitterkoude nacht te worden. Uit voorzorg had Jan de meeste waterleidingen afgesloten en afgetapt. Alleen in de keuken
had hij nog stromend water.
De plaat op het fornuis kleurde donkerrood. Met de deur naar de gang open, lukte het hem niet het in de keuken behaaglijk warm te houden. Het fornuis verzwolg de houtblokken in hoog tempo. Aan brandhout had hij nu overigens geen gebrek.
De avonden op de pastorie waren lang en stil. Zelden legde hij 's avonds een bezoekje af, bij hem kwam nooit iemand. Het deerde hem niet. De boekenverzameling van Jespers een uitkomst. Naast de talrijke theologische werken, vormden vooral boeken over de natuur daar een belangrijk bestanddeel van. Boeiend en leerzaam. Bladerend door en lezend in een rijk geïllustreerd werk over inheemse vogels kon hij zich wel voorstellen dat een man als Beelaerts van Blokland gefascineerd was geraakt door de vogelwereld.
Beelaerts van Blokland, de vogelman ... Die zou ook wel geëvacueerd zijn. Hij had hem sinds lang al niet meer gezien.
Naar de samenstelling van de verzameling in de kelder te oordelen, wisten Jespers en zijn vrouw een goede fles wijn naar waarde te schatten, stelde Jan tevreden vast. Dat trof . Bij een consumptie van twee flessen per week zou de voorraad toereikend zijn tot ver in het voorjaar. Wat was er op tegen om zijn leven als zaakwaarnemer enigszins te veraangenamen met de zaken die daar per slot van rekening voor bestemd waren en die nota bene onder handbereik lagen?
En kon je een kat die op het spek was gebonden kwalijk nemen? Nee, dat kon je dus niet. En stel nou eens dat het huis bij de hervatting van de strijd een voltreffer zou oplopen, 'midscheeps', midden in de kelder. Midden in de wijnvoorraad van de dominee. Dat zou toch doodzonde zijn? Hij moest dus maar het zekere voor het onzekere nemen, vond hij.
Behalve met het lezen vulde hij de lange avonden met nadenken. Niet alleen over de dingen die waren gebeurd, doch vooral over de gebeurtenissen waarop hij tevergeefs had gewacht. Divisionsdorf, Maria, Grabmann,de bunker, het netwerk van verbindingen dat daarin samenkwam, de luchtlandingen, parachutisten, Van Buuren, de bom bij de kerk, de evacuatie, zijn positie in dit alles.
Avond na avond draaiden deze onderwerpen als een bonte carrousel door zijn gedachten. Hij brak zich steeds weer het hoofd over de vraag of hij zijn missie als geslaagd of mislukt moest beschouwen. Hij had zijn opdracht uitgevoerd. Maar was hij er in geslaagd 'de andere kant' van het belang van Divisionsdorf en de bunker te overtuigen?
Hij vreesde van niet. Geen bommen. De parachutisten waren op een steenworp afstand van de bunker, die op dat moment nog in vol bedrijf moest zijn geweest, afgeworpen en hadden die op weg naar de brug
in Arnhem bijna onder de voet gelopen! Nou ja, 5 km was wel wat verder dan een steenworp, maar toch. Ze hadden de bunker gewoon links laten liggen.
Hij trok een keukenlaatje open, haalde de kaart uit Grabmanns kantoor te voorschijn en maakte het zich gemakkelijk in de rookstoel die hij uit de kamer had gehaald en naast het fornuis had gezet. Zijn benen legde hij op een keukenstoel. Hij vouwde de kaart op zijn schoot open; Nederland met een strook Duitsland en de noordelijke helft van België. Volgens de legenda waren op de kaart de ligging van vliegvelden, van drie verschillende categorieën Funkmessstellungen en van Jägerleitstellungen aangegeven.
Bij Deelen stond bovendien een vaantje met de aanduiding 3.JD. Ook bij Driebergen stond een vaantje, maar daar was een kruis doorgehaald. II.JK, volgens de legenda.
Teerose bij Terlet stond als Jägerleitstellung vermeld. Wat hij een radiopeilstation noemde, bleek bij de Duitsers dus Jägerleitstellung. "Een jagerleidstelling," zei hij hardop en gruwde van het germanisme. Overigens bracht het woord wel goed tot uitdrukking dat ze er hun jagers mee stuurden. De Funkmessstellungen waren de radiomeetstations. Daarmee peilden ze dan de vijandelijke vliegtuigen. Er waren er nogal wat van. Zouden die allemaal nog in bedrijf zijn? Per slot van rekening waren de Duitsers ook van Terlet verdwenen. Goed, er was wel een alleraardigste beschieting door een paar jachtbommenwerpers voor nodig geweest, maar die had, wanneer hij het verhaal mocht geloven, geen onherstelbare schade aangericht. De vliegvelden waren aangegeven met witte of zwarte driehoekjes. Deelen was een zwart driehoekje; nachtjagdfähig, geschikt voor nachtjagers. Nachtjagdfähig ..., verdomd, wat konden die moffen dat kernachtig uitdrukken ... nachtjagdfähig ... geschikt voor nachtjagers. Wij
hadden minimaal drie woorden nodig om hetzelfde te zeggen.
Peilstations als bij Terlet waren er volgens de kaart ook in de buurt van Brielle, Schagen en bij Harlingen.
Ze droegen de namen Brennessel, Schneeglöckchen en Löwenzahn. Allemaal namen van planten. Langs de kust lag een groot aantal radiomeetstations, die al naar gelang de categorie waartoe ze behoorden, waren aangegeven door cirkels met één tot drie snijlijntjes. Maar ook landinwaarts lagen ze. Zij droegen allemaal diernamen, zoals Bisam ten zuiden van Breda, Gorilla in de buurt van Gorinchem, Tiger op Terschelling en Hase bij Harderwijk.
Plotseling ging hem een licht op. De naam van elk station begon met de eerste letter van
de plaats in de buurt waarvan het lag. Bisam-Breda, Hase-Harderwijk, Biber-Brielle, Tiger-Terschelling.
Verdraaid, hetzelfde foefje hadden ze uitgehaald met de namen van de Jägerleitstellungen. Teerose-Terlet,
Brennessel-Brielle, Schneeglöckchen-Schagen. Alleen bij Franeker leek het niet op te gaan; Löwenzahn.
Hadden ze geen plantennaam met een F kunnen vinden? Dan maar de L van het nabijgelegen Leeuwarden?
Als hij zich het verhaal van Maria goed herinnerde, moest de glazen kaart in de bunker er in grote lijnen hetzelfde hebben uit gezien. Hij probeerde zich voor de geest te halen hoe de rode tekentjes langzaam over de kaart gleden en hoe de witte daar vanuit verschillende windstreken op afkwamen. Alle verbindingslijnen tussen de bunker en de stations, of het nu radiomeetstations of peilstations waren, kwamen tot leven gekomen. Via tal van radiofrequenties werden de nachtjagerpiloten doorlopend geïnstrueerd en geïnformeerd. Alles stond met alles in contact. De hele organisatie was eigenlijk één groot, weerzinwekkend organisme. Met de kop in Schaarsbergen, met ogen en oren aan het eind van de tentakels die vanaf die kop in alle richtingen het land inliepen. Een monster dat dag en nacht waakzaam was, dat niets ontging. Een vuurspugende draak. Letterlijk. Zoals die keer waarvan Maria getuige was geweest! Opnieuw verbijsterde het hem, dat er niets tegen het commandocentrum was ondernomen. Er was in september iets verschrikkelijk misgegaan, dat kon niet anders. De hele luchtlandingsoperatie bij Arnhem was op een fiasco uitgelopen, hoe dapper de soldaten ook hadden gevochten. Had veldmaarschalk Montgomery een fatale misrekening gemaakt? Zo ja, welke dan? Een héél kostbare misrekening was het geworden. Eentje die duizenden mensenlevens had gekost, honderden zweefvliegtuigen, honderden transportvliegtuigen en jagers.
Jan borg de kaart van Grabmann weer weg om hem de volgende avond opnieuw tevoorschijn te halen. Tevoorschijn te móéten halen, want op een of andere manier oefende het ding een onweerstaanbare aantrekkingskracht op hem uit. En elke keer weer brak hij zich het hoofd over de vraag waarom Divisionsdorf en de bunker, het nest van de draak, waren ontzien.
Zelfs op 17 september, toen de geallieerden bijna op de kop van de draak landden, was er niets gebeurd. Het waren uiteindelijk de Duitsers die zelf hun monster de doodsteek toebrachten. Hoewel de bunker er op het oog nog onbeschadigd bijstond, was het interieur, voorzover hij zelf had kunnen vaststellen, grondig verwoest. Geen half werk. Hij moest binnenkort nog maar eens gaan kijken, wellicht raakte het onderhand wel een beetje uitgestonken.
Hij voelde dat die bunker hem begon te beheersen, misschien wel een obsessie aan het worden was.
De weken vergleden, het weer was doorgaans slecht. Veel bewolking, veel regen, veel sombere dagen, veel lange, donkere avonden. Enig lichtpuntje was het dagelijks overtrekken van schier eindeloze formaties Amerikaanse zware bommenwerpers die onstuitbaar, aan het oog onttrokken door het gesloten wolkendek, hun dodelijke last naar Duitsland torsten. Kerst naderde en ging voorbij, welhaast ongemerkt werd het 1945.
Jan kwam niet vaker buiten de pastorie dan strikt noodzakelijk was. Hij voelde zich teneergeslagen en onverschillig. Op een gegeven ogenblik viel het hem op dat hij rusteloos was. Wanneer hij vijf minuten rustig in de stoel had gezeten voelde hij een onweerstaanbare drang in zich opkomen om op te staan en iets te doen, ook al had hij niets te doen. Het waren gevoelens die geheel nieuw voor hem waren, waar hij geen raad mee wist. Het leek of er iets in hem gistte en borrelde. Het zou wel komen door de stilte en de eenzaamheid, vermoedde hij. Er gingen immers dagen voorbij zonder dat hij iemand zag. Begon hij daardoor misschien langzaam te vereenzamen?
Als dat zo was, was het beste medicijn er eens wat vaker opuit te gaan. Het werd trouwens hoog tijd om zich te laten knippen. Het bezoek aan Materman werd een teleurstelling. Het weinige dat er werd gesproken
interesseerde hem in het geheel niet. Geitenbeek en z'n vrouw ontvingen hem allerhartelijkst, doch het gesprek wilde niet vlotten. Hij betrapte zich erop, dat hij er met zijn gedachten niet bij was. Van Buuren trof hij weer niet thuis, ofschoon hij aan de sporen om het huis kon zien dat hij kort geleden nog met de motorfiets had gereden. De weinig geslaagde uitstapjes beurden hem bepaald niet op. Integendeel.
Nog minder dan voorheen verliet hij de pastorie. Zijn ervaringen en gedachten waren zijn enige metgezellen. Langzaam maar zeker raakte hij in zichzelf gekeerd en gaf hij zich geheel over aan piekeren en peinzen. Wat had hij anders te doen? En het was potverdomme toch ook geen kattedrek wat hij de laatste tijd allemaal had meegemaakt? Hoewel hij wist dat hij op de verkeerde weg was, voelde hij zich onmachtig om er iets tegen te ondernemen. Ja, hij vergeleek zich zelfs met een vlieg die al z'n energie verbruikt in een
onophoudelijke poging om dwars door het vensterglas naar het licht te vliegen. Hoewel hij wist dat de afloop voorspelbaar was, deed het hem niets: de vlieg zou tegen de ruit blijven botsen totdat hij er bij neer zou vallen. Nooit zou het domme insect begrijpen waarom hij het licht niet kòn bereiken. Wat wist het diertje van het bestaan van glas? Dat er naast het raam een deur open stond waardoor hij vrijelijk naar buiten had kunnen ontsnappen, had het verstandloze schepsel niet in de gaten. Daar was het ook vlieg voor.
Was hij zo'n vlieg? Bleef hij in zijn poging om antwoorden op 'waaroms' te vinden niet ook tegen onzichtbare, onneembare barrières opbotsen? Tot hij er gek van werd als het niet anders
was? Zag ook hij die deur niet openstaan?
Gedurende de nachten waarin drommen Britse bommenwerpers het werk van hun Amerikaanse collega's overnamen, sliep Jan nauwelijks meer. Niet dat hij nog bevreesd was voor een bombardement. Er viel in Schaarsbergen en wijde omgeving eenvoudig niets meer te bombarderen. Evenmin bleef hij wakker om paraat te zijn in geval bemanningsleden van een neergeschoten bommenwerper hulp moest worden geboden. Bommenwerpers werden vrijwel niet meer neergeschoten, niet hier althans. Waarom hij dan niet sliep, wist Jan zelf niet. Als hij niet direct in slaap viel, ontwaakte er een vage onrust in hem. Aanvankelijk slaagde hij er nog wel in het aansluipende gevoel van zich af te zetten, maar allengs voelde hij dat zijn weerstand tegen die ongrijpbare onrust afnam.
Wat zich als onrust aandiende, groeide onstuitbaar uit via vage angst tot ondefiniëerbare, ongrijpbare angst die steeds vaker naar de keel vloog. Hoewel hij niet precies begreep wat hem mankeerde, was hij er zich wel van bewust dat het nier goed met hem ging. Dat hij recht op een inzinking afkoerste.
De vlieg, het vensterglas ... in welk stadium verkeerde hij? Hoe lang duurde het nog voordat hij met de pootjes omhoog in de vensterbank zou liggen?
Hoe lang zou hij dit leven op de toppen van zijn zenuwen nog volhouden? Suisde hij bergafwaarts? Hoe ver was hij al gezonken? Wanneer verdween hij voorgoed in een peilloos diep zwart gat? Misschien doordat zijn labiele geestelijke gesteldheid zijn weerstandsvermogen had aangetast, drongen deze beelden als een schok tot hem door. Als een inslaande bliksem. Hij, Jan van Dijk, was bezig de strijd te verliezen. Binnenkort zou hij ophouden te bestaan ... het doek zou vallen. Einde oefening. Hij deed niet langer mee.
En hij zag de oorzaak helder voor zich: hij was het zelf. Hij had zichzelf niet meer in de hand.
Als hij daar nog een keer in wilde brengen, moest hij snel zijn. Dan moest hij zichzelf weer onder controle zien te krijgen. Het verbaasde hem hoe haarscherp hij ineens zijn situatie doorzag. Hij had zichzelf overschat. Terwijl hij dacht dat hij alles aankon, dat hij zichzelf volledig in de hand had, spoelden de gebeurtenissen beetje bij beetje de vaste grond weg waarop hij zo stevig dacht te staan. Hij was geen Van Buuren, die door een muur van beton zou gaan als het niet anders kon. Hij had roofbouw gepleegd op zijn geest en dat brak hem nu onverbidderlijk op.
Gek dat hij zich overdag een geheel ander mens voelde dan 's nachts. Zou het door de duisternis komen? Zouden dag en nacht ook in een menselijke ziel heersen? Of was het de vermoeidheid die hem 's nachts bevattelijker maakte voor neerslachtigheid? Ach, wat maakte het ook uit. Wat had het voor zin om zich te verliezen in allerlei bespiegelingen over de menselijke ziel? Dat kon hij beter aan de zieldokters over laten, die hadden daar voor geleerd. Hadden die trouwens ooit een echte ziel gezien, gehoord, gevoeld of geroken? Nee, hij hield zich maar bij zijn neerslachtigheid. Daar zou hij de handen meer dan vol aan hebben.
Wanneer hij er nu eens vanuit ging dat hij een vrij evenwichtig persoon was. Ja, dat leek hem een verantwoorde veronderstelling. Want wanneer hij dat niet zou zijn geweest, dan had men hem immers niet geschikt bevonden voor de moeilijke taak die hem was toevertrouwd. Onder de hersenpan zou het dus in beginsel wel goed zitten. Desalniettemin was hij danig uit het lood geraakt.
Hoe kon dat? Hij kwam tot de slotsom, dat hij danig van streek geraakt moest zijn door alles wat er de laatste tijd was gebeurd. Was hij niet meer opgewassen tegen de opeenstapelingvan ellende? Of eiste de voortdurende spanning waarin hij had geleefd nu haar tol?
Hij voelde zich als de chauffeur van een slippende auto, hij was de macht over het stuur kwijtgeraakt. Stuurloos, ja, dat was het goede woord. Hij had de greep op zichzelf verloren. Maar waardoor? Hij moest de oorzaak zien te vinden. Dan kon hij er iets tegen doen, proberen uit de slip te komen. Het was zijn laatste kans. Greep hij die niet, dan was hij verloren. Dat voelde hij.
Hij zette zich er de volgende dagen toe om alle belangrijke gebeurtenissen op te schrijven, die sinds zijn
landing op de weg naar Otterlo waren voorgevallen. Belangrijk of onbelangrijk, het maakte niet uit. Schoot hem later iets te binnen, dan voegde hij het aan de lijst toe.
De reeks gebeurtenissen die hij noteerde groeide gestaag. Van het gesprek met de vogelman bij het moffenkerkhof tot de dood van Maria, van de mysterieuze telefonische waarschuwing tot de mislukte moordaanslag op Hitler. Het werd maar een mistroostige opsomming, vond hij.
Na een week had hij bijna drie pagina's uit een schoolschriftje volgeschreven. Allemachtig, wat was er in die bijna twee jaar veel gebeurd! Daarop probeerde hij alle gebeurtenissen zo nauwkeurig mogelijk van een datum te voorzien. Geen onaardig werk eigenlijk. Bovendien had hij eindelijk weer eens iets zinnigs om handen. Als hij nog even zo doorging, was hij zover, dat hij aan zijn memoires kon beginnen!
Toen de lijst gereed was, begon hij de voorvallen één voor één te beoordelen.
Als criterium diende de vraag 'was ik er ondersteboven van?' Een beroepszielenknijper zou het wel een 'Jan-boeren-fluitjes' methode vinden, maar zijn gezond verstand zei hem dat dat het goed genoeg was voor het doel waarvoor het moest dienen, namelijk het opsporen van wat hem kennelijk dwars zat en zo lelijk parten speelde. De gebeurtenissen waarvan hij dacht dat ze hem niet erg hadden geraakt, schrapte hij.
De lijst die hij aldus overhield, viel hem nog tegen. Bitter tegen. Dat wil zeggen, hij was veel langer dan hij had verwacht. De vermoorde voetballer van Eendracht, de heimelijke opgraving van Duitse soldaten,
de vondst van de dode Duitse vlieger, de ontmoeting met Grabmann, de dood van Maria, de aanslag op de Führer - de datum daarvan, 20 juli 1944, stond in zijn geheugen gegrift -, de ontploffing van een bommenwerper boven Deelen, het uitblijven van een bombardement op Divisionsdorf en de bunker, 17 september, de vlucht van de jachtdivisie, de mislukking van de luchtlandingsoperatie, de evacuatie van Arnhem, de bom op de kerk, de evacuatie van Schaarsbergen - de stumperds van Tiemens met de Jodin zag hij weer gaan.
Hij nam zijn hoofd tussen de handen, even begon het hem te duizelen. Wat een rottigheid had hij de laatste tijd meegemaakt, wat een ellende. Daar zou toch ieder normaal mens beroerd van worden! Potverdomme, als je d' r niet doodziek van werd was je pas rijp voor de spychiater en niet omgekeerd! Hij voelde woede in zich opwellen een onverklaarbare, blinde woede. Hij schoot uit de stoel omhoog, een wilde blik in de ogen.
"De hele godvergeten klerezooi was onnodig geweest als die prutsers de bunker hadden platgegooid en die Grabmann met zijn gajus hadden uitgeroeid! Die bloody arrogante Britten ... hem uitsturen ... hij levert meer dan 100% werk. En wat doen ze ermee? Ze donderen het zó in de prullebak. Wat denkt die Hollander wel wie hij is? Hun even voorschrijven wat ze moeten aanvallen? Of ze geen andere dingen aan hun hoofd hebben! Ondertussen sturen ze rustig honderden bommenwerpers naar de verdoemenis ... negentig in één nacht! ... jagen een heel luchtlandingsleger de dood in ... klootzakken zijn het arrogante klootzakken.
Híj, Jan van Dijk, had het voor zijn ogen zien gebeuren. Híj had het zien aankomen! Het was voorspelbaar. Hoe konden ze zo'n eikel als Montgomery ook zoiets laten verzinnen ... Ja, met een troep tanks rondjakkeren door die grote Afrikaanse zandbak, met zand, zand en nog eens zand. Zand zover het oog reikte; daarvoor deugde hij. Daar had hij voldoende hersens voor ... Wie had het in zijn domme hersens gehaald om die zandruiter een ingewikkelde operatie midden in vijandelijk gebied te laten bedenken en - wat erger was - nog te laten uitvoeren ook? Welke debielen waren daarvoor verantwoordelijk? Klootzakken ...
welke godvergeten ..." Hij zocht driftig naar nieuwe scheldwoorden en krachttermen, maar zijn woordenschat schoot tekort.
"De kogel voor al die ratten en voor die over het paard getilde woestijnvos de eerste. Veldmaarschalk laat dat zich noemen, Veldmaarschalk! Veldgrafmaarschalk zal hij bedoelen!" brieste Jan. Buiten zichzelf van woede beukte hij met zijn gebalde buisten op de gepleisterde keukenmuur. Tot bloedens toe.
"God allemachtig ... nou is het zover ..." stamelde hij terwijl hij door de knieën zakte. Zijn vuisten trokken een rood spoor over de wit gekalkte muur dat overging op de tegels. "Als ik nou nog niet gek aan het worden ben, dan weet ik het niet meer. Rijp voor Wolfheze. Wolfheze ..," herhaalde hij en begon te lachen. "Wolfheze ... Ze zijn geland in Wolfheze! Wie was er eigenlijk niét rijp voor Wolfheze?" Hij schrok van zijn eigen schrille lach.
Even onverwacht als de aanval van razernij bezit van hem had genomen, week die ook weer van hem.
Verdwaasd zat hij daar, met z'n gezicht naar de muur. Zweet parelde op zijn voorhoofd en slapen. Langzaam boog hij voorover en zocht steun tegen de koude muur. Zo bleef hij minutenlang op zijn knieën zitten. Verstard, gedachteloos, leeg. Na wat hem een eeuwigheid had geleken, kwam hij moeizaam overeind. Elk spiertje in zijn lijf deed pijn. Voorzichtig liet hij zich in de rookstoel zakken.
Geleidelijk aan kwam hij weer bij zijn positieven. Wat was hem gebeurd? Waren de stoppen dan eindelijk doorgeslagen? Allemachtig, maar goed dat niet iemand in de buurt was, want hij zou zich kapot hebben geschaamd over wat hij eruit had gekraamd. Hij zuchtte diep. Zoiets was hem nog nooit overkomen.
Wat hem nog het meest verwonderde was, dat hij zich niet eens onprettig voelde! Sterker, hij voelde zich wel opgelucht. Alsof er een ondraaglijke last van hem was afgevallen. Zou op z'n tijd hardgrondig vloeken dan toch helpen? Hij trok een grimas; het was niet zo fraai wat hij had gezegd ... vloeken en dat nog wel in de pastorie! Die ouwe Jespers moest eens weten! Zijn blik viel op zijn bloederige knokkels. Raar, hij voelde nauwelijks pijn. Zou nog wel komen. Hij strekte zijn benen en sloot de ogen. Als hij op dit zelfde moment dood zou gaan, zou hij daar vrede mee hebben.
Wat had hij geschreeuwd? Wat was er ongecontroleerd naar boven gekomen? Hoewel het hem veel moeite kostte, wist hij het zich weer bij stukjes en beetjes voor de geest te halen. Zijn woede had zich gericht op Montgomery, de ijdeltuiterige veldmaarschalk onder wiens verantwoordelijkheid de luchtlandingen bij Arnhem binnen enkele dagen op een debacle waren uitgedraaid. Kon hij dat niet verkroppen? Nee, dat kon hij inderdaad niet verkroppen!
Hij had ze ontmoet, zij het slechts vluchtig, de achter de linie verstrooid geraakte parachutisten. Moedige kerels, het neusje van de zalm. Jonge kerels nog, pas aan het begin van hun leven. Wie zou het kunnen verkroppen dat die levens eenvoudig werden verspild,dat deze moedige kerels in een kuil met hongerige leeuwen werden geworpen? Hij had ze gezien. Ongebroken waren ze, prachtkerels!
Die ijdeltuit zou Duitsland voor de winter wel even op de knieën krijgen. Let maar eens even op! Dacht zeker dat hij nog in de zandbak zat!
Jan probeerde zich voor te stellen hoe de stafvergadering was verlopen waarin Montgomery
zijn plannen ontvouwde. Een zaaltje, gevuld met hoge officieren. Generaals in diverse rangen, bijgestaan door hun chefs van staven. Een podium, een tafel met daarachter een lege stoel. Aan de achterwand van
het podium een groot doek. Ja, zoiets zou het wel zijn geweest. Want de veldmaarschalk was niet wars van van decorum, van toneel, van dramatiek. Een kolonel stapt op het podium en roept: "De Veldmaarschalk!"
Alsof hij de koningin zelve is. De hoge omes schieten overeind en in de houding. Uit een zijdeur loopt de Veldmaarschalk met de rattekop het podium op, groet de aanwezigen minzaam met een hoofdknik en zegt dan: "Gaat u zitten, heren." Gestommel, geschuif van stoelen, geroezemoes.
Hij legt zijn aktentas op de tafel, neemt zijn zwarte baret af, legt die op de tas. De kolonel schuift hem de stoel onder zijn kont. Het ontbreekt er nog maar aan, dat hij hem nog even likte voordat hij het pluche raakte.
Jan grinnikte.
De slimme vos had het allemaal zorgvuldig laten ensceneren. Het maakte allemaal deel uit van zijn optreden. Hij wacht tot het muiststil is in de zaal. Niemand waagt nog een voet te verschuiven.
"Mijne heren, de komende weken gaan we de oorlog beëindigen."
Ja, met zo'n soort zinsnede zal hij begonnen zijn. Verrassing, schokeffect. Een kolfje naar de hand van Monty. In enkele grove lijnen ontvouwt hij zijn plan. Zijn meesterplan. Hij staat bedachtzaam op, loopt
naar het doek en trekt het in één routineuze beweging weg.
Een grote kaart van het gebied waar de operatie zich zal afspelen, wordt zichtbaar.
Grote pijlen en cirkels geven de opmarsroute van de grondtroepen aan en de plaatsen waar luchtlandingen zullen moeten plaatsvinden. Theater, met de Veldmaarschalk in de hoofdrol.
Jan raakte geboeid door de film die de fantasie voor zijn geest afdraaide.
Het grondleger zal in één flitsende actie vanuit België via ons land Duitsland binnenrukken. De
luchtlandingslegers zullen de rivierovergangen in de opmarsroute tijdig veroveren, zodat het aanstormende leger zonder vertraging kan doordenderen. In al zijn eenvoud is het plan geniaal. Een Britse 'Blitzkrieg' in optima forma. Generaal Jan zal het grondleger aanvoeren. Generaal Geluksvogel gaat het luchtlandingsleger bij Eindhoven commanderen, generaal Stormvogel voert het bevel over de luchtlandingsdivisie bij Nijmegen en generaal Pechvogel wordt met zijn leger bij Arnhem uit een vliegtuig gedonderd.
"De gedetailleerde plannen zijn op dit moment per koerier onderweg naar uw staven. Aan de hand daarvan kunt u de plannen voor de onder uw bevel gestelde troepen uitwerken."
Vragen. Ja, natuurlijk, er is ook gelegenheid tot het eerbiedig stellen van vragen aan het krijgskundig genie.
Oneerbiedigen kunnen hun verdere carrière wel vergeten.
"Generaal Geluksvogel!"
"Generaal Geluksvogel: "Of ook is voorzien in het zeer onwaarschijnlijke geval dat de bruggen weleens vernield kunnen zijn voordat zijn leger die heeft bereikt."
"Daarin is voorzien, brugslagmateriaal wordt meegevoerd."
Generaal Stormvogel vraagt wat het alternatief is voor het geval hij er niet in slaagt de rivierovergang
op tijd in handen te krijgen.
De vraag is niet relevant, want er is geen georganiseerde Duitse weerstand te verwachten.
Generaal Pechvogel maakt zich zorgen over het grote Duitse vliegveld in de buurt van Arnhem. Hij weet uit ervaring dat Duitse vliegvelden meestal worden beschermd door krachtig luchtafweergeschut. En dit vliegveld lijkt hem geen kleintje.
Geen zorg. De R.A.F. heeft het al grondig onder handen genomen en de batterijen luchtdoelgeschut in de buurt zullen alle kort voor de luchtlandingen alsnog tot zwijgen worden gebracht.
"Vergunt u mij nog één vraag, veldmaarschalk," waagt generaal Pechvogel het nog een keer.
"Gaat uw gang, generaal" glimlacht Montgomery minzaam. De show loopt naar wens.
"En die grote bunker daar, dat hoofdkwartier van de Luftwaffe, wat gaat dáár mee gebeuren?"
Een moment lag Jan roerloos in de stoel. Toen spanden zijn handen zich krachtig om de leuningen. Het geronnen bloed op zijn knokkels barstte open. Met opengesperde ogen ging hij rechtop zitten. Nee, natuurlijk kon Pechvogel dat niet vragen! Wist hij veel? Hoe moest hij weten dat de Luftwaffe uitgerekend dáár een hypermodern commandocentrum bezat? Met telefoon en telexverbindingen naar alle windstreken? Met een keur aan radioverbindingen? Natuurlijk wist Pechvogel niets af van het gevaar dat op de loer lag! Doch vrijwel direct stokte hem de adem in de keel: zou Montgomery zèlf wel geweten hebben welke val er voor zijn luchtlandingsleger stond opgesteld? Zou hij ooit van Grabmann en zijn trawanten hebben gehoord?
Hoe zou hìj, Montgomery, dat hebben moeten weten? Wie zou hèm dat hebben moeten vertellen? Juist ja, Air Intelligence, de inlichtingendienst van de Royal Air Force! De lui die hìj gesmeekt had om de boel plat te komen gooien! Was dat gebeurd? Nee, dat hadden ze niet gedaan. Als ze hun eigen vliegtuigen tot de laatse dag aan Grabmann hadden geofferd, zouden ze dan ineens Montgomery attent hebben gemaakt op de bunker? "Zullen wij dat varkentje even tijdig voor u wassen, Veldmaarschalk?"
Natuurlijk hadden ze dat niet gedaan!
Ze hadden alleen maar kans gelopen op hun donder te krijgen. Omdat ze er zo laat – veel te laat - mee kwamen aanzetten! Hij zakte terug in de kussens.
Dat stelde de zaak in een ander daglicht. Hij durfde er bijna gif op in te nemen dat het zo ongeveer moest zijn gegaan. Als het nu een fort was geweest, van waaruit een luchtlandingsleger beschoten zou kunnen worden. Maar vanuit de bunker kon je nog niet met een windbuks naar buiten schieten! Zo'n gebouw was van nul en generlei waarde. Ongevaarlijk. Geen bom waard. Hadden de FLAK-stellingen in de buurt, die tegenover Geitenbeek, die bij Oud-Reemst en die bij de Zwarte Bergen, niet allemaal hun portie gehad?
Die schoten zelf. Vandaar.
De kaart van Grabmann. Hoe vaak had hij die kaart al bestudeerd? Maar nu keek hij met andere ogen naar de radiomeetstations, de radiopeilstations en de vliegvelden. Een netwerk van verbindingen. Tot rechtstreeks naar Berlijn, had Maria verteld.
Hij floot zachtjes tussen zijn tanden. Het was alsof de draak tot leven kwam. Ogen en oren door het hele land, waakzaam, in gespannen afwachting ... 17 september ... daar kwamen ze aan ... bommenwerpers.
Op die zonovergoten zondagochtend flitste het nieuws van het bombarderen van de FLAK-stellingen door de kabels. De zenders van de divisie schoten het met de snelheid van het licht de ether in. Berlijn moest al op de hoogte zijn geweest van het bombardement op Deelen lang voordat de laatste bommenwerpers hun bommen kwijt waren.
Vanuit het radiopeilstation op de Terletse Galgenberg hield men Grabmann van minuut tot minuut op de hoogte van wat zij vanaf hun hoge positie zagen gebeuren bij Wolfheze!
Transportvliegtuigen in aantocht! Een aantal heeft transportzweefvliegtuigen op sleeptouw!
Tergend langzaam kropen de kolonnes richting Arnhem. De radiomeetstations in de route hielden Grabmann feilloos op de hoogte van de opmars van deze indrukwekkende armada. Het kon niet anders dan dat de draak niets ontging van hetgeen zich er in zijn territorium afspeelde! Ogen en oren overal!
Parachutisten! Duizenden parachutisten landden bij Wolfheze! Hoort zegt het voort!
Dit was een kolfje naar de hand van Grabmann en z'n staf. Hier zaten ze voor, hier lustten ze wel pap van. Natuurlijk zat de boef al lang in de bunker om in dit cruciale uur zelf zijn organisatie te leiden!
Hij liet de kaart op z'n schoot zakken en staarde naar het fornuis "Natuurlijk ...," sprak hij half luid,
"... natuurlijk ..."
Het was alsof een aantal stukjes van de legpuzzel die hij tot nu toe niet had kunnen oplossen, gelijktijdig op hun plaats viel. De voorstelling die hij begon te herkennen verbijsterde hem en stemde hem bitter. Natuurlijk! Hadden de Engelsen de brug bij Arnhem niet bij verrassing willen nemen? Lichtbewapende eenheden waren het geweest, veel te ver van hun doel afgeworden, zo had Van Buuren verteld. Hij kon het weten, hij had heel wat militairen gesproken. Voordat de Duitsers het in de gaten hadden, laat staan tot de tegenaanval konden overgaan, dachten de Engelsen de brug al in handen te hebben! Een fluitje van een cent, 'a piece of cake', mijnheer! Geen vuiltje aan de lucht!
Nee, geen vuiltje aan de lucht, nee, dat klopte wel. Het vuiltje zat toevallig op de grond, maar hield diezelfde lucht wel angstvallig in de gaten ... Wat verrassing ...? In het hol van de leeuw waren ze geland! Terwijl de parachutisten nog aan hun valschermen bungelden, nog ver voordat ze aan hun lange opmars te voet, ja, te voet nog wel - schoot lekker op! – naar Arnhem konden beginnen, moest vanuit de bunker het nieuws over de luchtlanding al tot in alle hoeken van het Derde Rijk zijn verspreid!
Trouwens, die Grabmann moet er toch heilig van overtuigd zijn geweest dat ze het op zijn hoofdkwartier hadden voorzien? Anders had hij zich toch niet zo snel uit de voeten gemaakt en zijn fantastische commandopost laten vernielen? Was dat niet het enige object van militair-strategische betekenis in de wijde omgeving van de landingsterreinen?
"Niet alleen hebben ze hun kansen in de luchtoorlog laten lopen, maar de kansen van het luchtlandingsleger hebben ze ook nog eens verziekt ...! 't Is toch niet te geloven! Zeventien september ... het zou het begin van het einde van Hitler-Duitsland worden. De geallieerde legers zouden in één lange triomftocht naar
Berlijn oprukken. Maar jammer, jammer, jammer; ze hadden even een kleinigheidje over het hoofd gezien!
Hij zuchtte diep en bleef vervolgens een tijdlang voor zich uit zitten staren, met de handen onder de kin.
Hij stond op uit de stoel en merkte eerst toen dat het koud was geworden. Het vuur in het fornuis was gedoofd. Hij gooide er een paar kleine blokken op, koos een nieuwe fles wijn uit, een mooie Bourgogne en schonk een emaille beker tot aan de rand toe vol.
"'t Is toch niet te geloven ...," mompelde hij en nam een flinke slok.
48.
Het weinige dat in deze strenge wintermaanden het besef wakker hield dat het nog steeds oorlog was, waren de onafzienbare formaties bommenwerpers die dagelijks overdreunden. Ook de bommenwerpers van de Royal Air Force lieten zich steeds vaker overdag zien. De verwoestingen die dit geweld in de Heimat aanrichtte, moesten onvoorstelbaar zijn. Desondanks was de Duitse strijdmacht nog tot enkele opmerkelijke daden in staat gebleken. In de Ardennen waren de Duitse legers medio december aan een verrassings-
offensief begonnen, gericht op de herovering van Antwerpen. In een uiterste krachtsinspanning waren de geallieerden er ternauwernood in geslaagd de Duitse plannen te verijdelen.
In de vroege ochtend van 1 januari 1945 was de Luftwaffe geheel onverwacht weer met jagers in de lucht. Naar in de loop van de week steeds duidelijker werd, hadden ze met één reuze klap de geallieerde luchtmacht op de grond willen uitschakelen. Aan beide zijden waren de verliezen groot, voor de Luftwaffe fataal. In beide wanhoopsoffensieven verbruikten de Duitsers hun laatste brandstof en materieel.
De grote vraag was, dacht Jan, of de Duitse weerstand definitief zou zijn gebroken tegen de tijd dat het weer in het voorjaar zodanig verbeterde dat het een nieuw geallieerd offensief toeliet? Eindelijk de finale stormloop op het murw gebeukte Derde Rijk?
Als Montgomery's offensief in september was geslaagd, zou de oorlog al lang en breed zijn afgelopen. Hoeveel mensenlevens zou de verlenging van de oorlog kosten? In het westen van het land werd de voedselschaarste steeds nijpender. Het gerucht ging, dat de honger zijn tol reeds begon te eisen. In Duitsland moesten de onophoudelijke bombardementen honderden, misschien wel duizenden slachtoffers per dag maken. Soldaten, mannen, ouden van dagen, vrouwen, kinderen. Goed, zij hadden het onheil over zichzelf afgeroepen. Maar Hitler en zijn trawanten wilden niet van ophouden weten. Maar kon dat kleine kinderen worden aangerekend? Hadden zij die deze gek in het zadel hadden geholpen, ook daarvoor gekozen?
Hier nam de Duitse terreur hand over hand toe. Jan vreesde voor het leven van Van Buuren.
En dan te bedenken dat het zover niet had hoeven te komen. Vanaf 'Arnhem' was het allemaal misgegaan, daar lag de wortel van de ellendige situatie waarin ze zich nu bevonden.
Hij wist nu zeker wat daarvan de oorzaak was. Dat was de bunker. De onvermoede aanwezigheid van Grabmanns hoofdkwartier zo dicht bij de luchtlandingsterreinen van Montgomery was de dikke streep door de rekening van de veldmaarschalk geworden. Daar durfde hij, Jan van Dijk, met een gerust hart de beste fles wijn uit Jespers' voorraad onder te verwedden. Bij nader inzien vond hij dat een beter idee dan er gif op in te nemen. Waarom zou men het noodlot onnodig tarten?
Wat was de oorlog nog anders dan een waanzinnig spel van blinde Simsons die er een genoegen in schepten zoveel mogelijk doden in hun val mee te sleuren? En welke invloed had hij daarop kunnen uitoefenen? Geen enkele. Hij had niets bereikt. Niets! Totaal niets! Alles verspilde moeite. Het spel ging in ongekende hevigheid door.
Nou ja, hij had toch maar mooi één wapenfeit op zijn naam staan ... Een Duits
meisje, een kind van de vijand, had hij een doel in het leven gegeven, toekomstverwachting,
nieuwe hoop ... Maria ... En dan had hij ook nog getuige mogen zijn van een van de grootste blunders van de hele oorlog. Wat zeg je? Getuige ...? Kroongetuige zul je bedoelen!
"Kroongetuige ..." zei hij half luid, "kroongetuige ... Maar dan zal ik potverdomme getuigen"
óók! Dan zullen ze het wéten welke ongelooflijke stommiteit ze hebben uitgehaald!"
Of ze er blij mee zouden zijn, was een tweede. Maar wat kon hij anders dan getuigen
waar het ging over een zaak 'dood door schuld' van vele duizenden en nog eens
duizenden mensen? Als hij niet sprak, wie deed het dan? Want welke bevelvoerder zou het lef
hebben om op te staan en te zeggen: "Sorry, vaders en moeders, echtgenotes en kinderen,
verloofden en geliefden, we hebben geblunderd, waardoor uw zoon, man, vader
of vriend is gesneuveld. We hebben een commandobunker, waarvan we allang konden weten
waarvoor die diende en die we precies wisten te staan, even over het hoofd gezien. Sorry, maar
volgende keer beter."
Jan lachte schamper. Ze zouden eerder een bezem opvreten dan bekennen dat ze hadden
geblunderd! De doofpot zou het worden. Zó werkte dat! Elkaar dekken, elkaar de hand boven het hoofd houden. Reken maar!
Onvoorziene tegenslag hadden ze ondervonden, zo zou dat heten. Hoe juist de gewaagde operatie was geweest, zou blijken uit het feit dat hij op een haar na was geslaagd! Dàt zouden ze vertellen totdat iedereen het geloofde! Nou dan zou híj, Jan van Dijk, wel eens een boekje opendoen. Leuk zouden ze het wel niet vinden. Of de mannen die onnodig geofferd waren dat soms wel plezierig hadden gevonden! De eerste de beste gelegenheid zou hij aangrijpen om aan de kaak te stellen wat er bij Arnhem was gebeurd. Al moest hij daarvoor door muren heen.
Het was alleen nog wachten op de bevrijding.
Tot het zover was wilde hij nog wel op de spullen van de dominee passen en gravendelven voor mensen die van ouderdom dood waren gegaan.
"Geduld, geduld broeder, jouw beurt komt vanzelf," sprak hij zich grimmig moed in.
Merkbaar opgemonterd, nam Jan zich voor de tijd die hem nog van de bevrijding scheidde met het doen van nuttige bezigheden te verdrijven. Van tijd tot tijd brachten vreemdelingen brieven van geëvacueerde Schaarsbergers die bestemd waren voor familie of buren die waren achtergebleven. Hij zorgde dan dat ze op hun bestemming kwamen. Ook kreeg hij nog wel eens brieven die hij dan weer probeerde mee te geven aan mensen die richting Ede of Apeldoorn gingen.
Het ware postbodebloed verloochende zich nooit!
Schaarsbergen doorkruisend, kreeg hij de indruk dat ze het hier, zeker in vergelijking met het westen, nog niet zo slecht hadden. Er heerste geen voedselgebrek en hout was er in overvloed. Zolang er in het bos van de gravin nog bomen stonden, hoefde Schaarsbergen geen kou te lijden.
Hier waren de mensen slechts voor één ding bang: de vliegende bom. Schaarsbergen lag precies onder de baan van die rotdingen. Zolang het typische brommend motorgeluid, dat het midden hield tussen ploffen en ratelen, voortduurde, was er weinig te vrezen. Maar er waren er nogal wat die niet goed werkten, de motor hield er plotseling mee op. Als zo'n ding vervolgens enkele ogenblikken later neerstortte, richtte de zware springlading die het meevoerde zat een enorme ravage aan.
Er waren er in Schaarsbergen al op diverse plaatsen neergekomen. Ook in de nacht van woensdag 14 op donderdag 15 februari kwamen er weer V-1's in zuidwestelijke richting over. Als ze deze koers volgden, had Jan uitgezocht, waren ze waarschijnlijk onderweg naar Antwerpen.
Kort na elkaar zwol het geluid van twee V-1's aan en stierf langzaam weer weg. Een minuut of twintig later kondigde de derde zijn komst aan. Het geluid was op z'n sterkst - verweg kon hij op dat ogenblik niet zijn - toen de motor na enkele haperingen afsloeg. Het werd angstig stil. Jan wist dat op hetzelfde moment honderden andere mensen van schrik verstijfden. Een verschrikkelijke klap volgde. Velen haalden opgelucht adem. Reeds vroeg in de volgende ochtend ging Jan op verkenning uit. De V-1 was in het open
terrein tussen de winkel van kruidenier Hassink en het huis De Kemp terecht gekomen.
De Kemp, het grote huis waar de leerlingen van de School met de Bijbel uiteindelijk in waren ondergebracht
nadat de Luftwaffe het schoolgebouw had gevorderd.
Het had beroerder kunnen aflopen, hoewel enkele huizen in de directe omgeving van de explosie onbewoonbaar waren geworden. Maar die stonden toch al leeg, dus doden waren er in elk geval niet te betreuren.
Hassink en zijn vrouw waren al druk bezig de glasrommel op te ruimen. Dankbaar aanvaardden ze Jans aanbod om een handje te helpen. Aardige mensen waren het, harde werkers, de Hassinks. Ze mopperden niet, maar prezen zich daarentegen gelukkig dat de V-1 hun huis had gemist.
In de loop van de ochtend kondigde een luid geknetter de komst van Van Buuren aan. Er was onderweg een stuk van de uitlaat van zijn motorfiets gevallen, dat hij zo goed en zo kwaad als het ging met een stuk draad weer op zijn plaats had bevestigd. Grijnzend bracht de boswachter, die rijlaarzen droeg, het stuk lawaai tot zwijgen. Hij inspecteerde de schade en vroeg of er nog hulp nodig was. Hij kon desgewenst nog wel voor wat extra mensen zorgen. Het was niet nodig.
Jan knoopte een praatje met hem aan en informeerde of hij een dezer dagen eens langs mocht komen. Ze hielden het op zondagmiddag.
Tot Jans grote verbazing zette Van Buuren hem een geurige kop thee voor. Engelse thee.
"Uit een bevoorradingsbak die hier in Warnsborn in een boom hing," lichtte hij toe. "Hij zal wel wat uit de koers geraakt zijn. Ik kan me tenminste niet voorstellen dat het ding als een cadeautje voor Willem van Buuren bedoeld was," grinnikte hij.
Het bezoekje werd niet wat Jan zich ervan had voorgesteld. Van Buuren ontweek elke vraag die maar enigszins op zijn verzetswerk en de arrestatie van zijn groep betrekking had. De vraag waarom hij zijn leven in de waagschaal stelde, ontweek hij met de "wedervraag: "En jij dan?"
Op een diepgravende, filosofische discussie over de wederzijdse drijfveren om verzet te plegen, hoefde hij niet te rekenen, bemerkte Jan. Zijn gesprekspartner was veeleer een doener met het hart op de goede plaats dan een wijsgeer. Een man met een sterke overtuiging, waaruit zijn handelen als vanzelfsprekend voortkwam. Daar maakte hij weinig woorden aan vuil. Als er wat van kwam, dan zag hij dán wel. Waarom zou je de dingen onnodig elder maken dan ze waren?
Van Buurens doen en laten hadden een ontnuchterende uitwerking op Jan. Nog lang dacht hij aan de raad die de man van Het Geldersch Landschap hem bij het vertrek meegaf: "Wees voorzichtig op jezelf, jong. Want er zullen er heel wat verminkt uit deze oorlog tevoorschijn komen ... verminkt, al hebben ze al hun ledematen nog en kunnen ze nog op een kilometer afstand de tijd van de torenklok aflezen ... verminkt zonder dat ze het in de gaten hebben."
Woorden uit de mond van de man die als een rots in de branding stond. Op wie je lindelings kon vertrouwen. Als er één uit het goede hout was gesneden ... Was hij dan toch niet zo hard als hij deed voorkomen? Voelde ook hij zich soms aangeslagen? Zou ook hij dan momenten van twijfel kennen? Wilde hij hem op zijn eigen, enigszins onhandige wijze, in een moment van openhartigheid - zwakte vond hij zelf misschien wel - daarvan iets laten merken? Was dit de manier waarop hij zijn emoties toonde? Was het dan toch niet allemaal heldendom? Harde bolster, zachte pit; deed dat gezegde ook opgeld voor Van Buuren?
Een week na het inslaan van de V-1 bereikte de Hassinks de jobstijding dat Gerrit van de Kamp, hun zwager, onderweg naar Otterlo door een geallieerd jachtvliegtuig was gemitrailleerd en gedood. De tragische gebeurtenis onderstreepte nog eens hoe riskant het was om zich bij goed vliegweer op de weg te begeven. Dat gold zeker voor de weg van Schaarsbergen naar Otterlo, die een aantal kilometers
kaarsrecht door een vlak en open landschap loopt. Wie zich daarop met paard en wagen of in een auto verplaatste, vormde een levende schietschijf voor de piloten van de geallieerde jagers die op alles schoten dat op een transportmiddel leek. In gedachten ging Jan terug naar die koude nacht waarin hij door de Lysander op diezelfde weg was achtergelaten. Hoe lang geleden al? Twee jaar moest het zijn. Twee jaar ...
Voor zijn gevoel hadden het er evengoed vier kunnen zijn. De Otterloseweg. Merkwaardig, de één wordt erop gezet, de ander eraf geschoten. En dat nog wel door dezelfde partij.
Het dode lichaam van Gerrit van de Kamp werd naar Otterlo gebracht en daar begraven. Jan had te doen met Hassink en zijn vrouw en met hun schoonzuster die met twee jonge kinderen achterbleef.
49.
Een goed verzorgde en met smaak geklede dame op leeftijd deed hem open.
"Mijnheer Florijn zeker?"
"Inderdaad, mevrouw." Ze stak hem haar hand toe: "Mevrouw Van Dijk."
Ze ging hem voor naar de kamer en nodigde hem uit plaats te nemen in een stoel die uitzicht bood op de fraai aangelegde en onberispelijk onderhouden tuin.
Op het moment dat zij met het theeblad binnenkwam, verstoorden twee laag overklapperende
helikopters de weldadige rust.
"Ik heb niks tegen die dingen, hoor. Ze moeten er zijn. Daar wil ik niets van zeggen. Maar als je
hier juist met het oog op je rust bent komen wonen, is het niet altijd leuk," zei ze berustend.
Het gesprek beperkte zich aanvankelijk tot een uitwisseling van algemeenheden en voorspelbare antwoorden over het ideale plekje waar het bungalowtje stond, de tuin en de kat die met z'n kop langs zijn broek stond te wrijven. Het gesprek wilde niet erg vlotten. Het leek wel of ze zich beiden inhielden, intussen peilend wat ze aan de ander hadden. Frits had het gevoel dat wat hij zei, steeds net iets anders was dan hij eigenlijk bedoelde. Geen van beiden voelden zich op hun gemak. Zij was gespannen, hij afwachtend.
"Zoals ik u al heb gezegd, wil ik graag op uw oproep uit de krant reageren," deed zij als openingszet. "Maar onder één voorwaarde; dat alles wat ik u vertel tussen u en mij blijft."
Zolang ik leef, tenminste. Wat u er daarna mee doet, moet u zelf weten. En mocht de politie informatie aan u vragen, stuurt u ze dan maar naar mij door. Gaat u akkoord met deze voorwaarde?"
"Heb ik een keus?"
"Natuurlijk heeft u een keus," zei ze glimlachend, "hij is helemaal aan u."
"Akkoord ... ik beloof u, dat alles wat u mij vertelt onder ons blijft. Maar u heeft er toch geen bezwaar tegen, dat ik aantekeningen maak van dit gesprek?"
"Niet in het minst," sprak mevrouw, "als u ze maar als strikt vertrouwelijk beschouwt. Het zal u in de loop van het gesprek wel duidelijk worden waarom."
"Ik heb een paar dagen de tijd genomen om me op dit gesprek voor te bereiden," stak ze van wal. "Om de zaken in het goede daglicht te stellen, lijkt het me het beste dat ik u eerst iets over mezelf vertel. Begrijpt u me goed, het is niet m'n gewoonte om mezelf in het middelpunt te plaatsen, maar het is nu eenmaal beter voor een goed begrip van hetgeen volgt," legde zij uit.
Zij vertelde over haar jeugd in Leiden, haar studententijd - rechten studeerde ze - en hoe ze als het ware vanzelf in het verzet verzeild raakte. Aanvankelijk ging het om plakken en kalken, maar via koerierswerk rolde ze in het gevaarlijker werk. Daarbij werd, als het nodig was, het gebruik van vuurwapens niet geschuwd. Een aantal leden van haar groep werd op een kwade dag opgepakt.
Met enkele anderen had zij een plan beraamd hen met geweld te bevrijden. Maar een leider van hun organisatie, die zij alleen onder zijn schuilnaam Piet Raak kende, had de actie verbodend. Het zou een pure zelfmoordactie zijn, zo oordeelde. Hij had eigenlijk wel gelijk gehad. Het plan was te onderdoordacht geweest, het had een te hoog bravourgehalte. Volgens Piet zouden ze de goede zaak een grotere dienst bewijzen door voorlopig geheel van het toneel te verdwijnen.
Zij klopte bij haar vrijgezelle tante aan, die een kruidenierswinkeltje in het achteraf gelegen Schaarsbergen dreef. Ze kreeg een gastvrij onthaal.
"Hier in de Strolaan, toen nog met dubbel 'o'. Heeft u die voormalige levensmiddelenzaak hier schuin"
tegenover gezien? Jammer. Daar was het. Elisabeth van Brakel heette ze, maar iedereen
kende haar als Betje. Als ze in een goede bui was, was ze bijzonder humoristisch. Maar het konook een heel sikkeneurig mens zijn, bij het chagrijnige af. In de jaren vijftig mocht zij – als prominente bewoonster van de Stroolaan - de officiële opening verrichten, toen de weg van verhard en geasfaleerd was. Geen overbodige luxe trouwens en zeker niet voor zijn tijd."
Ze kwam steeds meer op dreef, Frits onderbrak haar slechts bij hoge uitzondering. Haar indiensttreding bij de graaf en de gravin, de rentmeester, de graaf met z'n rare vrienden en zijn jachtpartijen, allemaal en alles kwamen ter sprake.
"Als er één mens een standbeeld verdient, dan is het de gravin. Weet u, het vreemde is, dat ik met het verstrijken van de jaren steeds meer bewondering voor die vrouw heb gekregen. Ze stond door haar principes met de rug tegen de muur. Maar desondanks hield ze die rug recht. Als er één was die in de positie verkeerde om het met haar principes op een akkoordje te gooien, dan was zij het wel. Maar het kwam geen moment in haar op, zo'n oude vechtjas ...
Zij voerde de oorlog op haar eigen manier en met haar eigen middelen.. Een oorlog met eigen conventies, een eenzame oorlog vooral. Geen gemakkelijke dame, maar aan de andere kant een pracht mens.
De Wilhelmina van Schaarsbergen, zou je kunnen zeggen. Even standvastig, even lastig.
Ja het zou een passende eretitel zijn: Alwina Brantsen, de Wilhelmina van Schaarsbergen! "
Na een ogenblik te hebben gezwegen, vervolgde mevrouw Van Dijk op zakelijker toon: "De tragiek van deze dappere vrouw was, dat ze niet werd begrepen en nog minder gewaardeerd. Na de oorlog is tot overmaat van ramp een groot deel van haar vermogen verbeurd verklaard, omdat het als Duits vermogen werd aangemerkt. Vanwege haar man natuurlijk. In werkelijkheid was het hele vermogen van de Von der Goltz'en van de Brantsen kant afkomstig. De graaf kwam uit een berooide adellijke familie. Het enige dat hij bezat was zijn adeldom. Uiteindelijk is zij in 1957 op hoge leeftijd als een eenzaam en verbitterd mens gestorven. Ze had beter verdiend ..."
Op het gazon stond een merel aan een pier te trekken die niet van opgeven wilde weten.
"Ze heeft veel voor me betekend, al is ze zich daar waarschijnlijk nooit zo van bewust geweest. Zelf heb ik me dat ook pas later ten volle gerealiseerd."
Vragend trok Frits zijn wenkbrauwen op. Maar even later kon hij zijn oren nauwelijks geloven. De charmante, bejaarde dame voor hem vertelde tot in detail hoe zij een man die voor de Duitsers werkte uit de weg ruimde toen hij slachtoffers in illegale kringen dreigde te maken.
"Hoe ging u dat af?" vroeg Frits die moeilijk kon geloven dat deze zachtaardige, bescheiden
vrouw tot zulke dingen in staat was geweest.
"Dat gaat je niet af, zoiets gebeurt. Het gebeurt voor een deel buiten je om. Omdat je de volle werkelijkheid niet kunt bevatten, denk ik. Nooit kunt bevatten. Na al die jaren zie ik nog steeds die opengesperde ogen die mij aanstaarden toen ik het dodelijk schot loste ...
Met mijn beeld op het netvlies is hij gestorven, ik was het laatste dat hij in deze wereld zag.
"Terwijl ik aan het goede in hem appelleerde, doodde ik hem om het slechte dat ook in hem zat."
Ze aarzelde een moment en vervolgde toen: "Maar ach, wat weet je op zo'n leeftijd van het leven? Wat van goed en kwaad? Je denkt nog, dat goed en kwaad te scheiden zijn. Pas later ontdek je, dat ze niet te ontwarren zijn. Bij elkaar horen wellicht, als de polen van een magneet. Zonder kwaad geen goed, zonder goed geen kwaad. Maar wat weet je daarvan als je begin twintig bent? Begrijp me goed, spijt heb ik nooit gehad, het moest gebeuren. Maar de schoten op hem hebben ook mijzelf getroffen. Allengs ben ik gaan begrijpen wat de gravin bedoelde toen ze zei dat ik niet alleen een ander mens heb gedood, maar ook een stukje van mijzelf. Die ogen ... weet u ... de gedachte dat ik het laatste ben uit deze wereld dat hij heeft gezien, dat knaagt. Heeft hij mij herkend? Nee, iemand doden is onmenselijk, zelfs als het onvermijdelijk is. Onmenselijk, ja, voor degene die doodt."
Er lag berusting in haar ogen.
"U bent de eerste aan wie ik dit vertel," vervolgde ze. "Afgezien van de gravin natuurlijk. Zelfs met mijn man heb ik nooit over deze dingen gesproken."
"Als u alles vooraf had geweten, zou u het dan nog hebben gedaan?"
"Och, het antwoord op die vraag zou even absurd zijn als de vraag zelf," was haar reactie.
Frits vroeg zich af, of het een plausibel antwoord was. Was de kous af door de vraag absurd te noemen? Om aan de beantwoording ervan te ontkomen? En daarmee aan de confrontatie met de gevolgen van je daden? Je verantwoordelijkheid?
Wat was het gevolg, wanneer je de vraag wel onder ogen zag? En zou moeten toegeven, dat, wanneer je alles vooraf had geweten, het niet gedaan zou hebben? Zou je met die wetenschap kunnen leven?
De zaak liet mevrouw Van Dijk niet onberoerd, daar was Frits van overtuigd. Het zou hem niet verbazen, wanneer zij op haar manier bezig was schoon schip te maken met haar verleden.
De afluisterpraktijken op Het Jachthuis hadden haar nog een keer in beweging gebracht, zo vertelde ze. De Abwehr bleek enige tijd later Van Dijk, de postbode die achter op Schaarsbergen woonde, van spionage te verdenken. Ze hadden een verklikker op zijn spoor gezet. Zij waarschuwde Van Dijk - met het oog op haar eigen veiligheid anoniem weliswaar -, maar toch wel zó dringend dat hij, wanneer hij inderdaad spioneerde, voortaan wel dubbel zo voorzichtig zou zijn. Ze had hem sedertdien nog wel eens gezien en in de winkel gehad ook. Wat zoveel wilde zeggen dat hem niets was overkomen.
"Van Dijk ..., toch geen familie van u?" was Frits benieuwd. Nee, hij was geen familie van haar geweest.
"U bent gekomen voor de man die op het kruispunt is opgegraven," sneed ze vervolgens het onderwerp aan dat de aanleding voor het bezoek vormde.
"Maar wacht, laat ik u eerst wat te drinken aanbieden. Ik ben maar een slechte gastvrouw."
De korte onderbreking gaf hem de gelegenheid om zijn aandacht weer bij de kruispunt zaak te bepalen.
"U moet weten," begon ze haar relaas, "dat ik in november '44 met tante naar Barneveld ben geëvacueerd. We hadden geen reden om in Schaarsbergen te blijven. Sinds het aantal evacués daar midden oktober al flink was teruggellopen, werd er eind oktober voor het laatst in de oude oven van tante Betjes vader gebakken. De winkelvoorraad was al lang uitgeput. Omdat tante in Barneveld goed verzorgd was en men er een extra eter liever kwijt dan rijk was, ben ik daarop naar de gravin gegaan die al in september, tijdens de evacuatie van de stad, naar haar dochter in Wijhe was afgereisd.
Zij was ontroerd me terug te zien en drong er bij mij op aan te blijven. Weet u, later vertelde ze me dat ik uitgerekend op de dag waarop ze vijftig jaar gehuwd zou zijn geweest, in Wijhe aankwam! Alsof het zo had moeten zijn. Er was eten in overvloed. En eerlijk gezegd, het kostte haar niet veel moeite om me te overreden. Ik ben er al die maanden gebleven, hoewel ik tante wel ben blijven bezoeken. Nee, de hongerwinter is aan mij voorbijgegaan. Hoe gek het misschien ook klinkt, we hadden het eigenlijk best gezellig daar in Wijhe."
Ze lachte geamuseerd.
"Maar ik dwaal een beetje af."
Zij nam de draad van het verhaal weer op.
"Het moet zo rond midden april zijn geweest, dat Peter Beelaerts van Blokland bij ons in Wijhe aankwam. Zijn ouders waren oude vrienden van de Von der Goltz'en en de rentmeester van de graaf en gravin had Beelaerts in '43 nog een kamer op een boerderij-pension bezorgd. Welnu, hij kwam nogal verward op ons over. Uit zijn verhaal maakten we op dat hij na de gevechten bij Arnhem als dwangarbeider naar Duitsland was weggevoerd. Kort geleden had hij de benen kunnen nemen. Hij droeg zo'n lange, versleten Duitse winterjas, bagage had hij niet bij zich. Hij wilde nu met alle geweld naar Arnhem om te zien of zijn ouders daar nog waren. De gravin probeerde hem aan z'n verstand te brengen dat de stad ontruimd was en dat hij er zijn ouders dus zeker niet meer zou aantreffen. Maar hij liet zich niet van de wijs brengen. Hij moest en zou naar Arnhem, al was het maar om te zien hoe het huis er bij stond. De gravin verklaarde hem voor gek, maar ook dat hielp niet. Als hij niet wilde luisteren, dan moest hij maar zien. Trouwens, ze zouden hem toch de stad niet binnenlaten. Weet u wat hij toen vroeg?" grinnikte mevrouw Van Dijk.
"Geen idee," antwoordde Frits.
"Of hij haar auto dan even mocht lenen! Moet je nagaan, de auto waaraan zij zo gehecht was en die ze met zoveel moeite uit Duitse handen had weten te houden! Ze had handig gebruik gemaakt van haar Duitse papieren en bij de commandant van een tankeenheid zelfs een niet onaanzienlijke voorraad benzine losgepraat. Terwijl de tanks al bijna geen druppel meer hadden om op te rijden. "Ze kunnen het beter aan mij geven, zij verspillen het toch maar," zei ze toen de blikken met een vrachtwagen werden afgeleverd. Bij sommige Duitsers boezemde de naam Graf von der Goltz nog altijd ontzag in en bracht wonderen tot stand! Als het even kon, probeerde de oude dame daar munt uit te slaan. U begrijpt, haar autootje was haar trots. In Wijhe was ik de enige die er in mocht rijden. We zijn er nog heel wat keertjes mee naar Deventer en Zwolle geweest. En daar komt die Beelaerts om het autootje vragen!
Enfin, om een lang verhaal kort te maken, na veel zeuren kon hij hem meekrijgen. Op één voorwaarde: dat ik zou rijden. Ik weet niet of ze hoopte dat ik zou weigeren. Of dat hij mij niet mee wilde hebben. Met de hemel bij wijze van spreken zwart van de jagers, die schoten op alles wat op de grond bewoog, was de hele onderneming natuurlijk ook gekkenwerk. Maar ik heb daar toen vast niet zo bij stilgestaan, denk ik.
Dat bedenk je pas naderhand. Ik had wel zin in een ritje, het vormde een welkome afwisseling. En Beelaerts nam mij op de koop toe. Hij had geen keus. Hij koos dus eieren voor z'n geld.
De volgende ochtend vroeg vertrokken we. Het viel die dag overigens wel mee met de jagers. Het weer was te slecht voor die vliegtuigen. Ik verwachtte eigenlijk dat we bij de brug in Deventer al zouden worden tegengehouden, maar Beelaerts kreeg zonder problemen toestemming om door te rijden. We spraken niet veel onderweg. Hij zat tegen de deur geleund, één hand op het dashboard. Vreemd ..., dacht ik, toen mijn blik op z'n hand viel. Je zou verwachten dat een dwangarbeider ruwe handen had. Vóór Apeldoorn passeerden we weer een controlepost, opnieuw geen probleem. Toen we Apeldoorn verlieten was het
weer 'HALT', papieren en doorrijden. Ik begon mij er over te verbazen. Een gevluchte dwangarbeider die bij elke controlepost vrije doorgang krijgt. Er klopte iets niet. Temeer daar die dwangarbeider dus helemaal geen dwangarbeidershanden had. We hadden nog wel even te rijden en wellicht daarom probeerde hij een gesprekje aan te knopen. Waar ik vandaan kwam. Ja, dat ik bij mijn tante woonde, wist hij. Maar waar mijn ouders woonden, wilde hij weten. Vreemd. Het zijn van die dingen die, wanneer je er op terugziet, absoluut niet te verklaren zijn, maar iets waarschuwde me om niet te zeggen dat ik uit Leiden kwam. Dus werd het Delft, daar was ik ook goed bekend. Of ik daar veel vrienden en vriendinnen had, vroeg hij. Ik bevestigde het. Of ik de familie Galestin kende, hij was chemicus. Galestin ..., Galestin ..., ja de naam kwam me bekend voor. "Hij is gepakt," wist Beelaerts te melden, "naar verluidt is hij door een agent van de Duitsers verraden." Ik voelde me als door de bliksem getroffen. Natuurlijk ...! Galestin! De avonden bij de graaf! Giskes had die naam genoemd ... Galestin ... een huzarenstukje van Ernst, Ernst de verrader. De man die Giskes naar Schaarsbergen had gehaald en die in de staf van Grabmann een spion had ontmaskerd. Maar hoe kon Beelaerts weten dat Galestin verraden was ...? Het zweet brak me uit; Ernst .... Beelaerts ..., het zou kunnen. Er stond me bij, dat hij student in Utrecht was geweest ... Maar klopte dat wel? Ernst ... Beelaerts, het kon.
Via Hoenderloo kwamen we op de weg Apeldoorn-Arnhem terecht. Het wemelde aan alle kanten van de
moffen en gecamoufleerde tanks, voertuigen en geschut, maar weer konden we ongehinderd doorrijden.
"Slecht voor de korhoenders, al dat gedoe hier," was het enige commentaar dat Beelaerts op de aanwezigheid van de Duitsers gaf. Dat staat me nog helder bij, omdat ik het zo'n idiote opmerking vond!
In plaats van rechtdoor te rijden naar Arnhem, liet hij mij de Koningsweg inslaan. Onder de bomen zou het met het oog op jachtvliegtuigen veiliger zijn dan op de open weg, zei hij. Je wist maar nooit. Maar gingen we, als hij Ernst was, zo niet tevens in de richting van zijn vroegere werkgebied? Dat vroeg ik me af en ik begon me steeds ongeruster te voelen. Wat voerde hij in zijn schild? Was het verhaal over zijn dwangarbeid een verzinsel geweest? En zijn wens om zijn ouders te zoeken maar een smoesje? Wat was hij werkelijk van plan? Wat het ook was, mij had hij er vast niet bij nodig ... Ik begon het knap benauwd te krijgen, dat
kan ik u verzekeren!
Bij de kruising met de weg naar Deelen stond weer een wachtpost, een Hollander in een Duitse uniformjas. Papieren ... en doorrijden! Ik weet niet of je het een ingeving mag noemen of dat het 't resultaat was van koortsachtig denken, maar ineens wist ik hoe ik het zou aanpakken.
"Ja, die Galestin, nou weet ik het weer, ik heb er wel eens van gehoord. Dat van die verrader, bedoel ik. Weet u, ik geloof dat ze weten wie het gedaan heeft. Een overgelopen verrader schijnt te hebben gepraat. Het verhaal gaat, dat er een zekere Ernst bij betrokken was. Ja, Ernst, dat was de naam. Maar ik weet niet meer of dat nou die overgelopen verrader of de verrader van Galestin was." Ik was me er van bewust dat ik hoog spel speelde. Vanuit mijn ooghoeken hield ik hem scherp in de gaten. Ik zag hoe zijn handen zich om het stuur klemden, de knokkels werden wit. "Van wie heeft u dat gehoord?" vroeg hij scherp. Maar ik had - godzijdank – geen gelegenheid meer om te antwoorden. Ik had al mijn aandacht nodig bij de weg. We naderden het kruispunt met de Deelenseweg en dat leek versperd door een grote hoop zand. Ik stopte
tot vlak voor de bult. Beelaerts stapte uit om poolshoogte te nemen. Er zat een gigantisch
gat in de weg, dat zag ik wel toen ik het raampje opendraaide. Vanuit de Deelenseweg naderde een man op een fiets. Hij had een lange Duitse jas aan, net zo een als Beelaerts droeg. Toen hij naderbij kwam, herkende ik hem: de postbode, Van Dijk. Dus die was niet geëvacueerd, schoot het door m'n hoofd. Vlak voor de krater in de weg stapte hij af. Beelaerts en hij herkenden elkaar, dat bleek duidelijk. Maar het leek mij geen blij weerzien."
Frits zag het tafereel dat de oudere dame zo beeldend beschreef, alsof het zich voor zijn ogen afspeelde.
"De mannen stonden in hun lange Duitse jassen, als soldaten van een vreemd leger, zwijgend tegenover elkaar. Zij monsterden elkaar. De tussenruimte was hooguit een meter of drie. Terwijl hij hem strak bleef aankijken, zei Van Dijk iets tegen Beelaerts, die daarop iets terug zei. Maar ik kon niet horen wat ze tegen elkaar zeiden, de motor van de auto liep nog. Langzaam trok Beelaerts zijn rechterhand uit de jaszak ... een hand die een revolver omklemde. Tergend langzaam gleed de loop, op Van Dijk gericht, omhoog. Hij had
geen schijn van kans. Ik greep mijn handtas, opende hem, griste het revolver eruit, spande de haan, legde zo kalm mogelijk langs de stijl van het portier aan en schoot. Een onmogelijk schot, gezien de afstand. Maar ik trof hem. Ik trof hem in het achterhoofd. Hij zakte door de knieën en viel opzij. Van Dijk verroerde zich niet. Ik stak de revolver in mijn tasje, reed de auto achteruit, draaide hem en reed weg. In de spiegel zag ik, dat Van Dijk nog aan de grond genageld stond. Als een beeld, zo stond hij."
Ze zat daar, de rust zelve, en keek Frits aan, de handen in haar schoot gevouwen. Ze zweeg.
Het duurde even voordat de volle betekenis van haar laatste woorden tot hem waren
doorgedrongen.
Dat was het dus ..., het verhaal van de man onder het kruispunt, dacht Frits. Door moordenaarshand gevallen ... of moest je zeggen moordenaressehand? Een slanke hand die de greep van een revolver omklemde, een frêle wijsvinger die zich vastberaden kromde ... De revolver ...
Alsof ze zijn gedachten las, hervatte ze: "Ja, die revolver ... Toen mijn plan om Schoonhoven uit de weg te ruimen vastere vorm begon aan te nemen, ben ik het ding in Leiden gaan ophalen. Ik heb hem altijd zorgvuldig bewaard en bij de evacuatie meegenomen. Uit voorzorg. Ik wist per slot van rekening hoe ik er mee moest omgaan. In Wijhe nam ik hem ook altijd mee als ik uit ging: onder in de handtas."
Jonkheer Peter Beelaerts van Blokland, agent van de Duitsers. Jonkheer Peter Beelaerts van Blokland die landgenoten voor geld aan de Duitsers verraadde. Jonkheer Peter Beelaerts van Blokland, een ware Judas.
Voordat hij formeel was veroordeeld had hij zijn gerechte straf al ontvangen.
"Over de terugweg heb ik vier dagen gedaan. Bij Hoenderloo kwam ik midden tussen Duitse troepen terecht. Ik ben daar gestrand. Een ouder echtpaar bood me onderdak aan. Ik ben bij ze gebleven totdat we bevrijd
waren. Met veel moeite en vooral veel praten is het me toch nog gelukt om in Wijhe terug te komen."
"Heeft u de gravin verteld wat er was gebeurd?"
"Ja. Alles ..., van A tot Z."
"Wat zei ze?"
"Ze was, ja ... wat zal ik zeggen ... verslagen ... teleurgesteld ... misbruikt? Ja, ze voelde zich misbruikt, denk ik. In zekere zin verraden," zei ze nadenkend.
"Wat vond ze van hetgeen u had gedaan?" was Frits benieuwd.
"Ze vond dat ik het enige juiste had gedaan. Ze zou het zelf ook hebben gedaan. En dat meende ze ook."
"Maar die Beelaerts van Blokland was toch een goede kennis, een zoon van oude vrienden in elk geval?" opperde Frits.
"Ja dat is zo. Maar ik denk dat dat juist een verklaring kan zijn voor haar felheid."
"U bedoelt ...," zei Frits uitnodigend.
"Nou, dat zij een verachtelijke verrader als Beelaerts de hand boven het hoofd had gehouden. Een zoon van oude vrienden en vergeet niet ... een man van adel. Het was haar vurige wens, ze rekende daar ook vast op, dat de bezem flink door de adelstand zou gaan. Ze kende er veel die zich in haar ogen verwerpelijk hadden gedragen en een smet op het blazoen van de adel hadden geworpen. Het was voor haar vanzelfsprekend dat de Nederlandse adel behoorde te worden gezuiverd. Daar zou Wilhelmina wel voor zorgen. Daar rekende ze vast op. Vergeet niet dat ze een echte Brantsen - de laatste Brantsen, zoals ze zelf altijd zei - was. De spreuk 'noblesse oblige' lag haar even na aan het hart als 'ora et vigila', de lijfspreuk van de Brantsens. Wie zijn plichten had verzaakt, was de adelstand onwaardig. Zo eenvoudig lag dat voor
haar. Maar zelfs haar schoonzoon, die tot vele jaren gevangenisstraf werd veroordeeld, bleef jonkheer. Een doorn in haar vlees."
"Ik vraag me af, of ze iemand wel uit de adelstand kunnen zetten," aldus Frits.
"Volgens de gravin kon het en zou heulen met de vijand, landverraad of ander misdadig gedrag daar voldoende aanleiding voor zijn."
"Maar waarom is het in voorkomende gevallen dan niet gebeurd?"
Ze keek Frits aan. "Een goede vraag. Weet u het, dan weet ik het. En ook de gravin begreep er niets van. Kunt u zich voorstellen hoe diep ontgoocheld die vrouw moet zijn geraakt?"
Ja, dat kon hij zich wel voorstellen. Levendig voorstellen zelfs.
"Is ze eigenlijk oud geworden?"
"Achtentachtig, meen ik. Ja, daar moet je nog weer om lachen ook," glimlachte mevrouw Van Dijk, "echt iets voor de gravin. Ze wilde op een oude boerenwagen naar de begraafplaats worden gereden. Die hebben ze bij het Openluchtmuseum kunnen lenen, ze hebben de kist daarop naar de kerkje in Schaarsbergen gereden, boswachter Jansen op de bok. De gravin ten voeten uit! En dan denkt u natuurlijk, dat ze in de grafkelder van de Brantsens is bijgezet?"
Ja, dat dacht Frits. Nou, dat had hij dus mis. Dat wilde ze niet.
"Waarom weet ik eigenlijk niet, misschien vond ze zich geen goede Brantsen, geen idee. Ze wilde gewoon aan de achterkant in de heuvel van de kelder worden begraven. En zo is het gebeurd ook."
"Bij de graaf?"
"Nee, want die is tot haar dood, nee langer nog, totdat het landgoed in handen van de gemeente Arnhem overging, op de Gulden Bodem blijven liggen. Hij is pas eind 1957 naar Schaarsbergen gebracht en bij zijn vrouw begraven. U moet er maar eens gaan kijken," raadde ze Frits aan.
"Tante Betje overleed in mei 1966, 79 jaar oud. Ze bedacht de Hervormde Gemeente van Schaarsbergen met een aardig legaat en werd bijgezet in het graf van haar ouders. Haar pand werd gekocht door Hassink, de kruidenier van de Kemperbergerweg die er een moderne levensmiddelenwinkel van maakte en aldus voorkwam dat hij er een concurrent bij kreeg. Maar och, laat ik u daar niet mee lastigvallen."
Het gesprek liep ten einde. Ze spraken af, dat hij zou proberen het verhaal op papier te zetten. Mocht hij nog iets willen weten, dan moest hij maar even komen. Hij wist haar nu te vinden. Bij het afscheid herinnerde ze hem nogmaals aan de belofte die hij haar eerder had gedaan.Nadrukkelijk beloofde hij nog eens de politie niet méér te vertellen dan haar naam en adres. Het zou dan verder aan haar zijn om te bepalen wat ze wel en wat ze niet kwijt wilde.
"En dan lijkt het mij het beste, dat ik mijn artikel baseer op de gegevens die ik weer van de politie krijg. Dan blijft u verder buiten beeld."
Ze liep met hem mee tot aan de weg.
"Kijk, daar woonde tante Betje," wees ze.
Zelfs een leek als Frits kon zien dat het karakter van het pand in de loop der tijd nogal geweld was aangedaan. Alleen aan het bovenste deel van de gevel kon men nog aflezen dat de bouwheer indertijd zijn uiterste best gedaan moest hebben er een mooi en harmonieus bouwwerk van te maken.
"Het zal er vroeger wel mooier hebben uitgezien dan nu," opperde Frits.
"Zeker, het was een heel gezellig pand. Ik heb wel eens gehoord dat architect Tiemens, de broer van de rentmeester, het gebouwd heeft. Of het waar is, weet ik niet."
In de verte begon een klokje te luiden, helder en doordringend.
Frits keek op zijn horloge. Zes uur. Precies.
Op zijn vraag wat op dit late uur hem hier bracht, antwoordde Frits de politievoorlichter:
"Ik heb iemand ontmoet die weet wie de man onder het kruispunt is, Gerrit."
"Oooh ..., dat verandert de zaak." "
"Ga zitten, kopje koffie ...?"
"Zo, Hermandad wordt royaal!"
"Je weet, voor héél goede relaties hebben we zelfs gratis kost en inwoning over."
"Nee, dank je, laat maar zitten."
"Dat laten we ze dus ook ..."
Voor aardige woordspelingen was Gerrit altijd in.
"Is dat alles ...?," vroeg hij vol verwachting, nadat hij de naam en het adres van mevrouw Van
Dijk had genoteerd.
"Voor jou wel."
"Hoe bedoel je?"
"Ze heeft mij haar verhaal verteld onder voorwaarde, dat het tot haar dood onder ons blijft."
"En daar houd jij je aan?"
"Vanzelfsprekend."
"Je weet, dat je er problemen mee kunt krijgen ...?" waarschuwde Gerrit.
"Hoelang heeft het lijk onder de kruising gelegen, denk je?" negeerde Frits Gerrits opmerking.
"Vanaf april 1945, denk ik."
"Stel dat er al sprake van moord zou zijn, is het delict dan nu verjaard?"
"Al lang."
"Komt er dan nog een justitiëel onderzoek?"
"Nee, niet meer, want het zou tot niets leiden."
"Kan ik in zo'n geval informatie die voor het onderzoek van belang is, achterhouden?"
"Lijkt me moeilijk," moest Gerrit toegeven.
"Ben ik dan strafbaar?"
"Lijkt me niet."
"Kan ik dan moeilijkheden krijgen?"
"Denk ik niet."
"Ben jij dus alleen maar nieuwsgierig?"
"Denk ik wel."
"Weet je wat ik doe? Ik kom morgenmiddag terug om te horen hoe jullie gevaren zijn."
Gerrit liet er geen gras over groeien en ging de volgende ochtend direct met een rechercheur bij mevrouw Van Dijk op bezoek. Frits kreeg de indruk, dat zij de politiemannen alleen de naam en de geschatte leeftijd van Peter Beelaerts van Blokland had verstrekt. Ze moesten haar maar op haar woord geloven. Trouwens, ze konden haar verhaal toch wel verifiëren? Familie en zo. Na het onderhoud was de rechercheur direct naar de bibliotheek gegaan om aan de hand van het adelboekje te traceren om welke Beelaerts van Blokland het kon gaan. Een vermeende broer bevestigde telefonisch, dat zijn broer sedert het eind van de oorlog vermist was.
"Weet je wat ik zo merkwaardig vond?" aldus Gerrit, "de man leek mij helemaal niet zo blij te zijn met de vondst van de stoffelijke resten. Hij wilde alleen weten waarom wij vermoedden dat het om zijn broer gaat. Toen ik vertelde dat er een ooggetuige is die dat heeft verklaard, wilde hij weten wie dat was."
"Was de Beelaerts van het kruispunt, zal ik maar zeggen, getrouwd?", informeerde Frits.
Het antwoord luidde ontkennend.
"Dus zijn jullie bij de identificatie op de medewerking van die broer aangewezen?"
" Dat zou wel gemakkelijk zijn, maar ik denk dat we met het Rode Kruis ook wel een heel eind komen. Desnoods doen we nog wat aanvullend recherchewerk. Nee, als die mevrouw Van Dijk het bij het rechte eind heeft, komen we er wel uit."
"Liggen de resten nog bij jullie op het bureau?"
"Ja. We laten ze nu maar hier. Het gerechtelijk laboratorium werkt de zaak nu af en dan kan de familie, als het inderdaad de man is die we denken, er over beschikken."
De volgende dag wijdde Frits een kort artikeltje aan het mysterie dat was getiteld 'De man onder het kruispunt'. Dank zij een tip van een lezer was de identiteit van de man nu bekend, hoewel die nog wel bevestigd diende te worden. Teneinde een snelle identificatie te bevorderen, had de politie reeds contact opgenomen met een naast familielid van de dode.
De verwachting bestond, dat de zaak binnenkort kon worden afgerond, waarna de stoffelijke resten ter beschikking van de familie zouden worden gesteld.
Zodra hij de notities die hij tijdens het gesprek met haar had gemaakt, had uitgewerkt sprak Frits een nieuw bezoek aan mevrouw Van Dijk af. Ze ontving hem hartelijk en complimenteerde hem met de gulden middenweg die hij tussen zijn belofte en zijn plichtsbetrachting had gevonden.
Ze wilde nog wel een paar vragen beantwoorden, hoewel hij de indruk had dat ze het niet meer van harte deed. Kort na de bevrijding van Wijhe was rentmeester Tiemens daar verslag komen uitbrengen over de stand van zaken. Zijn ambtswoning, de Gulden Spijker, was tijdens een beschieting door een granaat getroffen en met vrijwel de gehele inboedel, zijn administratie inbegrepen, verloren gegaan. Het Jachthuis en de boerderij beneden stonden er nog, maar de meeste ruiten waren gesneuveld, terwijl de bezetters in Het Jachthuis danig hadden huisgehouden. Kort daarop kreeg de gravin vergunning om naar haar
landgoed terug te keren.
Nadat Het Jachthuis en de woning van tante Betje weer enigszins op orde waren, had Irene afscheid genomen en was teruggekeerd naar Leiden.
Schaarsbergen was haar altijd dierbaar gebleven, ondanks alles wat ze er had meegemaakt. Of was het juist vanwege dat alles? Na de pensionering van haar man kon haar oude wens in vervulling gaan. In de Strolaan kwam een aardig bungalowtje te koop, nog wel schuin tegenover de oude winkel van tante Betje! Vroeger hoorde deze grond bij de Sylvahoeve, vertelde ze. Er stonden grote sparrebomen, waar ze vanuit haar slaapkamer bij tante betje tegenaan had gekeken.
Helaas had haar man maar kort genoten van dit zalige plekje.
"Maar nog afgezien daarvan, is het in zekere zin een teleurstelling geworden. Wat je hier hebt achtergelaten, ben je voorgoed kwijt en hetgeen je nog wel vindt, herinnert doorlopend aan hetgeen je kwijt bent. Het gebouw is er nog wel, maar het winkeltje van tante Betje niet meer. In een vlaag van verstandsverbijstering heeft de gemeente in de jaren zestig Het Jachthuis afgebroken, de boerderij beneden ook. De boerderij Het Wapen van Brantsen aan de Schelmseweg: hetzelfde verhaal."
Van Dijk, de postbode? Natuurlijk had ze na de oorlog geprobeerd met hem in contact te komen. Er was zoveel te bepraten geweest en ... het was een leuke vent. Ze had verschillende malen contact gehad met de dominee en z'n vrouw, maar die hadden na de bevrijding taal noch teken van hem ontvangen. Het laatste dat ze van hem wisten was dat hij op 18 april 1945 nog een nieuw graf had gedolven. Op diezelfde dag is hij alles wat hij van de begraafplaats had, bij Van Loenen komen afgeven met de mededeling dat
hij om zeer dringende redenen op reis ging. Al zijn persoonlijke bezittingen heeft hij meegenomen, niets heeft hij achtergelaten. Zelfs geen briefje. Vanaf die dag waren de Jespers' zijn spoor kwijt. Alsof hij de aardbodem was verdwenen.
Een paar jaar geleden had ze de oudste dochter van Jespers nog eens gesproken. Van Dijk is spoorloos gebleven. Het heeft Jespers en z'n vrouw nooit helemaal losgelaten, omdat Van Dijk er de man niet naar was om met de noorderzon te vertrekken. Ze zijn in hun hart dan ook altijd bang gebleven dat hem in de nadagen van de oorlog toch nog iets is overkomen.
"Mag ik u één goede raad mag geven?" bood mevrouw Van Dijk aan. "Een mens heeft toch recht om tenminste eenmaal in zijn leven een echt goede en goed gemeende raad te krijgen - ga nooit terug naar de plaats waaraan je je beste herinnering bewaart. Blijf die herinnering maar koesteren, want het domste dat je kunt doen is wel om die in te ruilen voor ontgoocheling."
Na een week kreeg Frits zijn beschouwing terug. Zo hier en daar had ze wat in de kantlijn gezet, maar in grote lijnen klopte alles, schreef ze. De manier waarop hij alles had verwoord vond ze knap.
Het duurde niet lang of de zorgen en zaken van alledag namen hem weer in beslag. Na verloop van tijd was een bruine envelop tussen zijn boeken, inhoudende wat velletjes met aantekeningen en het werkstuk, de enige getuige van het feit dat er ooit een affaire van 'de man onder het kruispunt' was geweest. Het bleef een stille getuige, jarenlang.
50.
"Frits, zou jij iets van een notaris uit Huissen krijgen?" vroeg zijn vrouw nadat hij zijn jas had
weggehangen.
"Nee, hoezo?"
"Vanmorgen kwam er een dik aangetekend stuk voor je, het ligt op het wandmeubel."
"Wat is het?" vroeg ze toen ze even later met twee kopjes koffie de kamer binnenkwam.
Afwezig, zonder iets te zeggen, stak hij haar een brief toe.
Geachte heer Florijn,
Het is mij als executeur-testamentair ter zake van de nalatenschap van wijlen mevrouw Irene van Brakel, weduwe van de heer Johannes van Dijk, een eer u overeenkomstig haar wens hierbij een cahier met
persoonlijke aantekeningen te doen toekomen.
Met de meeste hoogachting verblijf ik,
Ze keek naar hem vragend aan. Haar blik viel op het vergeelde schrift dat geopend op zijn
schoot lag.
"Wat is dat ...?"
Maar haar vraag drong niet tot hem door.
"Johannes van Dijk ...," mompelde hij, "Johannes van Dijk ..."
Verdomd, zouden zij elkaar na de oorlog dan tóch teruggevonden hebben?